Het trainingslokaal in The House of the Hand zat vol. Geen muis, laat staan een mens kon nog op de houten banken bijschuiven. Het was dan ook geen gewone dag, vandaag was ‘Day of Trials’, de dag waar de acolieten hun examen aflegden en het kaf van het koren werd gescheiden. Het was inmiddels drie uur ‘s middags terwijl de trials al om half acht ‘s ochtends waren begonnen. Hier en daar klonk een geeuw en een gaap terwijl de ene na de andere acoliet zijn of haar uiterste best deed zichzelf te ontstijgen om zo een plaats te bemachtigen in de vervolgopleiding in de tempel.
Tussen de vele toeschouwers bevonden zich natuurlijk de familieleden van de acolieten, de trainers en zoals gebruikelijk de ‘groupies’die alleen maar uit waren op een nachtelijk avontuur met demeest succesvolle acoliet. De hoogste eer ging vanzelfsprekend naar de vertegenwoordigers van de Triad. Eén van de ereplaatsen was toegewezen aan een levende legende. In afwezigheid van de koningin zelf betekende zijn aanwezigheid dat Queen Star Zhiranda Rhindaun plaats had genomen. Tormyr ‘The Protectorate’ zoals zijn eretitel luidde, was speciaal voor de nu volgende acoliet gekomen. Gedurende de laatste zeven maanden had hij de student gewezen op de doorgaans ondoorgrondelijke wegen die Torm voor hen in petto had. Voor een acoliet was hij exceptioneel. Zou hij de eerste vijf jaar ‘buiten de stadsmuren’ overleven dan kon deze beginneling nog wel eens een grootheid worden. The Protactorate zag hoe Garruk zijn examen vlekkeloos doorliep. De aasimar had ook geen moment getwijfeld aan het potentieel van de vreemde verschijning in de tempel van Torm. Garruk viel op. Torm’s voorvechter in opleiding viel op, niet alleen door de feilloze beheersing van zijn slagzwaard, maar vooral door zijn voorkomen. Garruk was halfbreed; half orc, half mens,een combinatie die na de jaren van tirannie van Rachid Mansour’s humanoid leger lang niet door iedereen zomaar geaccepteerd werd. En toch, slechts zelden had Tormyr zulke vroomheid en geloofsovertuiging in een persoon gezien, halfbreed, human of beast. Garruk was exceptioneel in zijn kunnen en Tormyr hoopte werkelijk dat Torm de acoliet een lang leven zou gunnen. De half-orc beeindigde zijn volmaakte serie en stak zijn zwaard met een vloeiende beweging terug in zijn scabbard. Vanaf de tribunes klonk een immense stilte. Gevolgd door een crescendo van op elkaar slaande handen, al snel oplopend tot een cacofonie van applaus en gillende dames. Als gevolg van het bewind van the Black Hand bleken er twee zaken rond Darromar die het sociale leven compleet ontwricht hadden. Allereerst werd vrijwel alles wat humanoid was met de nek aangekeken en hoewel het voor de oorlog ook al speelde waren de gevoelens van nationalisme weer eens tot ongekende hoogte opgelaaid. Zelfs elfs en half-elfs werden in afgelegen delen van Tethyr gediscrimineerd, laat staan orcs, ogres en halfbreed. We’re On A Mission From… Jace had geen tijd te verliezen en herhaalde zijn vraag, “is het nog mogelijk dat wij ons voor de missie kunnen aanmelden of het u al schier genoeg vrijwilligers voor deze belangrijke taak?” De ronde neus draaide zichvan Garruk naar de vlassnor naast hem, keek in een flits naar de stapel formulieren voor hem en daarna weer naar Jace. The Banta Bar and Belching Dwarfs Het ontbreken van straatverlichting en de vele bendes die hier actief waren er debet aan dat de Western Quarter na zonsondergang werd aangemerkt als een zogenaamd ‘no-go’ gebied. De straten van het ‘Lightless Block’, zoals de wijk in de volksmond bekend stond, waren op een enkele dronkaard of zwerver verlaten. Desalniettemin klonk er vanuit de Banta Bar een luid gezang en gejuich. De bruingerookte ramen weerkaatsten het maanlicht van Selune dat even verdreven werd toen een overduidelijk aangeschoten bargast zich een weg naar buiten baande om zijn gerief te doen tegen het pand naast de taveerne. “… Werd in Darromar gebeden… Dat Igor Mendelsohn’s verdoemde lot… Verdreven werd door Astoth! Aan de bar, gezeten een te hoge kruk waardoor zijn voeten een halvemeter van de grond bengelden, tikte Nrok zijn pul dwarven spirit op het ritme van de muziek mee. In zijn groene cape was de dwerg niet nadrukkelijk aanwezig in de Banta Bar. Echter na een zoveelste slok van zijn dwarven spirit liet hij een oorverdovende boer, zo hard dat zelfs de bard zich een noot of twee verspeelde. Voor een moment overstemde gelach de zangkunsten van de bard, waarna het publiek nog luider het tweede couplet meezongen. Nrok sloeg het bodempje spirit achterover, pakte een copper piece en sloeg deze met het plat van zijn hand op de toonbank. ‘Klaar is klaar.’ gromde de dwerg en hupte van de barkruk af. Door en langs de benen van de taveernegasten zocht Nrok naar zijn compagnon, Glowhand. Even kreeg Nrok het idee dat Glowhand niet meer in de Banta Bar aanwezig was, maar spotte hem ineens achterin het dranklokaal. Temidden van het publiek hoste de pezige man mee op de maat van de muziek. Gekleed in een zwart tuniek en een donkergrijze reizigersbroek viel Glowhand zelfs al hossend niet echt op. Hij had zijn linkerarm om een blonde jongedame geslagen, die eigenlijk veel te knap was voorzo’n lelijkerd als hij, maar weer net te lelijk om een echte ‘knock-out’ te zijn. Rechts van het tweetal zwierde een man van middelbare leeftijd van voor naar achter en van links naar rechts. Duidelijk aangeschoten zocht de man houvast op de schouder van Glowhand. “Nog even en hij geeft die gast een arm!” dacht Nrok. In plaats hiervan deed Glowhand een vliegensvlugge, onverwachtse greep in de opengesneden buidel van de man. Nrok knipperde met zijn ogen. Was het de dwarven spirit die hem parten speelde? Glowhand stond inmiddels alweer volop te hossen met de blondine aan zijn zij. “Volgende keer toch de laatste pul laten staan.” mopperde Nrok tegen zichzelf. Eenmaal buiten liepen Nrok, Glowhand en zijn jongedame naar de hoek van de straat. Glowhand draaide zich naar de blondine en gaf haar twee silver pieces. ‘Tot de volgende keer lieverd.’ riep hij haar achterna terwijl zij wegliep. Haar antwoord liet niets aan onduidelijkheid over, met een opgestoken middelvinger verdween de blondine uit het zicht. Nrok wilde niet eens weten wat er zich in de Banta Bar had afgespeeld. Wel wist hij dat het tijd werd om zich uit de voeten te maken, want vanuit de taveerne klonk een verschrikte kreet van een aangeschoten man van middelbare leeftijd. “Tijd om te gaan Glowhand.” snauwde Nrok. De twee draaiden de hoek om en verdwenen in de duisternis van de maanloze nacht. Terwijl Nrok en Glowhand richting hun verblijfplaats liepen overlegden de twee over de plannen voor de volgende ochtend. “Ik heb mij opgegeven om te scouten in de bossen rond Darromar.”zei Nrok. “lijkt mij verstandig dat je meegaat.” Het was eigenlijk geen advies, meer een bevel dat Nrok Glowhand gaf. De dief keek zijn kleine kameraad aan en woog zijn opties. Al snel kwam hij tot de conclusie dat Darromar inderdaad best wel een aantal dagen zonder hem kon. “Wat voor opdracht is het?” vroeg Glowhand geintresseerd. Into the Wild… Van de zeven personen die zich hadden ingeschreven voor de missie waren er slechts vijf komen opdagen. Jace en Garruk stonden wat onwenning naast Nrok en Glowhand. Een jongeman met piekerig bruin haar en een lederen tuniek aan had zich eveneens opgegeven. De jongeling, genaamd Leto, had te kennen gegeven dat zijn jongere broer en zus ten tijde van de bezetting van Darromar waren ondergedoken in de bossen rondom de stad. Echter, sindsdien was er niets meer van hen vernomen. In de hoop een spoor van zijn familie te vinden had de jonge man zichzelf al snel aangemeld voor de missie. De eerste twee dagen verliepen voorspoedig, maar zonder bijzondere voorvallen. Glowhand begon zich inmiddels af te vragen waar hij in vredesnaam aan begonnen was en had na de tweede dag zelfs overwogen om alweer terug te keren naar Darromar. Nrok maakte daar met een paar doortastende opmerkingen al snel een eind aand (in de trant van: ‘Als je de nor ingesmeten wilt worden moet je dat vooral doen’). Garruk wendde zich tot Torm voor de hulp die hij nodig zou hebben tijdens het aanstaande gevecht. Jace en Nrok maakten zich op voor de eerste golf van kobolds die zou komen. En Glowhand trok twee daggers en probeerde zich zo goed mogelijk te verschuilen. Vanuit het bos klonk de onmenselijke taal van de horde kobolds. Kleine voeten die zich vooruit snelden door het ontoegankelijke terrein en scherpe tanden die kwaadaardige klanken spuwden. Met zijn grote postuur en glimmende lange zwaard was Garruk een makkelijk te herkennen doelwit. De eerste paar kobolds wierpen zich dan ook massaal op de half-orc. En niet veel later waren alle vier de avonturiers vol in gevecht met de met speren en korte zwaarden bewapende horde kobolds. Natuurlijk waren ze individueel geen partij voor veel beter getrainde vechters, en zelfs Glowhand wist de eerste drie of vier kobolds goed van zich afte houden, maar er leek maar geen einde te komen aan de horde. Telkens wanneer er een kobold was verslagen leken er twee verse krachten in te stappen. Het gevecht duurde inmiddels al meer dan tien minuten en Jace en haar avonturiers begonnen het gevecht te voelen. Door een dunne zwaardsnede liep een donkerrode straal bloed in haar ogen. Glowhand wist nog maar tenauwernood de kleine kobolds van zich af te houden, en Nrok begon het gewicht van zijn bijl te voelen in zijn bovenarmen. Garruk vocht zoals hem was aangeleerd, gedisciplineerd en in vloeinde bewegingen, maar ook hij moets de tol betalen voor alle kleine krassen die waren toegebracht door de horde kobolds. Glowhand sloeg als een wilde om zich heen om de kobolds van zich af te houden, maar er leek maar geen eind aan te komen. Zijn zwarte tuniek hing in flarden om zijn lichaam. Opeens verloor hij zijn evenwicht en viel achterover. Vrijwel meteen sprong er een kobold bovenop de dief. Met een kort zwaard in de aanslag maakte de kobold een grimas. Glowhand deed een schietgebedje en de kobold hief zijn zwaard voor de fatale klap. Met het geluid als van een zweep sloeg er een plotseling een tak om de keel van de kobold. Het kwaadaardig grimas waarmee de kobold Glowhand had ‘begroet’ veranderde in één van verbazing, gevolgd door een blik van pure doodsangst. De kobold liet zijn zwaard vallen en probeerde zijn vingers tussen de steeds strakker aantrekkende tak te krijgen. Tevergeefs. De kobold liep letterlijk blauw aan en sperde zijn bek wijd open. Met een paars aangelopen tong liet de kobold het leven en viel levensloos van het lichaam van Glowhand. Jace had intussen van dit alles geen weet en vocht voor wat haar leven waard was. Omsingeld door zes kobolds, prikkend met hun speren en zwaarden, pareerde de cleric van Lathander de vele aanvallen. Het waren er teveel. Simpelweg teveel. En voor de zoveelste keer werd ze verwond door een speer. Plotseling weerklonk een onaardse kreet en even dacht ze dat ze Garruk hoorde schreeuwen. Niets bleek echter minder waar. Vanachter een stel struiken stormde een reusachtige gedaante op haar af. Verschrikt verloor Jace voor een moment haar aandacht van de kobolds. Niet dat ze hierdoor gewond raakte. Integendeel, de kobolds draaiden zich met zichtbare angst in de ogen om naar de zwarte schaduw. Vanuit de struiken verscheen het twee meter twaalf metende lichaam van een verwilderde half-orc. Het was een half-orc dat kon Jace nog onderscheiden, maar deze half-orc was in geen opzicht te vergelijken met haar vriend Garruk. Garruk, die zo verfijnd en geleerd was. En dit ‘wezen’, een huid als leer, donker als de nacht en een blik als een monster. Pure waanzin. Voor een moment moeten de kobolds en Jace hetzelfde hebben gedacht, want de kobolds maakten geen van allen aanstalten de donkere half-orc aan te vallen. Met één slag kliefde het ‘beest’ drie kobolds. Van de drie overgebleven critters stond er één in pure shock, een ander liet zijn speer vallen, terwijl de laatste het op het lopen zette. Er was echter geen ontkomen aan. Nrok zag hoe de half-orc drie van de kobolds deed vellen. ‘Knap staaltje werk.’ dacht hij bij zichzelf. Desalniettemin stond hij oog in oog met vier ander kobolds die van geen ophouden leken te willen weten. Terwijl hij de ene aanval na de andere pareerde probeerde hij de kobolds zo goed en kwaad mogelijk uit te schakelen. Als bij God’s gratie kreeg de dwerg hulp vanuit onverwachte hoek. De dwerg had net een zwaardslag gepareerd en focuste alweer op de volgende aanval die komen zou, toen vanaf een hoger gelegen rots en zwarte wolf zijn tanden zette in één van de kobolds. Met een droge ‘knak’ brak de wolf de nek van de critter. Een andere kobold keek verschrikt om naar de wolf. Geen goede aktie, want Nrok plantte direct zijn bijl in het voorhoofd van zijn tegenstander. De wolf had intussen de derde kobold al te pakken. Nrok draaide zich naar zijn laatste tegenstander en bereidde zich voor om uit te halen. Volledig onverwacht suisde plotseling een langzwaard tussen de schouders en het hoofd van de laatst overgebleven kobold. De kop van de kobold schoof langzaam van de romp waarna Nrok oog in oog stond met de persoon die net zijn tegenstander letterlijk een kopje kleiner had gemaakt. De dwerg keek in het verweerde gezicht van een kale man gekleed in een bevlekt groen gewaad. Het gezicht was besmeurd met blauwe inkt, waarvan Nrok dacht dat het een mengsel van bossenbessen en moederkruid moest zijn. Garruk had inmiddels hulp gekregen van de donkere half-orc en de zwarte wolf en binnen een mum van tijd werden de overgebleven kobolds danwel verslagen, danwel verdreven. Terwijl de kale man in het groene gewaad de wolfbij zich riep en de donkere half-orc tot rust maande ontfermde Jace zich over het levenloze lichaam van Leto. Tot zijn eigen ontsteltenis moest hij al snel tot de conclusie komen dat de jongeman de ambush van de kobolds niet had overleefd. Jace sprak de laatste zegen van Lathander en vroeg Garruk hem te helpen een graf te graven voor de veel te vroeg gestorven jongeling. De donkere half-orc leek weer enigszins bij zinnen en gaf in gebrekkig common te kennen dat hij van dienst kon zijn bij het graven van het graf. Nog ietwat wantrouwend keek Garruk de half-orc aan en stak zijn hand uit. “Ik ben Garruk.” sprak de volgeling van Torm. De donkere half-orc greep de hand van Garruk krachtig en antwoordde: “Cyrus… Cyrus Skullcrusher.” Onderwijl de twee half-orcs de jonge Leto begroeven sprak Nrok met de kale man die zichzelf geïntroduceerd had als Wolfrider. “Goeie zaak,” antwoordde Wolfrider nonchalant. “Het zal tijd worden dat die stedeling terugkeren naar waar ze thuishoren. Ik weet er wel een stel te vinden.” Daarop bukte de druide zich naar de wolf aan zijn zijde en fluisterde zachtjes uit in zijn oor. |
|
