Paladins! Generations: An Introduction…

 
Het trainingslokaal in The House of the Hand zat vol. Geen muis, laat staan een mens kon nog op de houten banken bijschuiven. Het was dan ook geen gewone dag, vandaag was ‘Day of Trials’, de dag waar de acolieten hun examen aflegden en het kaf van het koren werd gescheiden. Het was inmiddels drie uur ‘s middags terwijl de trials al om half acht ‘s ochtends waren begonnen. Hier en daar klonk een geeuw en een gaap terwijl de ene na de andere acoliet zijn of haar uiterste best deed zichzelf te ontstijgen om zo een plaats te bemachtigen in de vervolgopleiding in de tempel.

Tussen de vele toeschouwers bevonden zich natuurlijk de familieleden van de acolieten, de trainers en zoals gebruikelijk de ‘groupies’die alleen maar uit waren op een nachtelijk avontuur met demeest succesvolle acoliet. De hoogste eer ging vanzelfsprekend naar de vertegenwoordigers van de Triad. Eén van de ereplaatsen was toegewezen aan een levende legende. In afwezigheid van de koningin zelf betekende zijn aanwezigheid dat Queen Star Zhiranda Rhindaun plaats had genomen. Tormyr ‘The Protectorate’ zoals zijn eretitel luidde, was speciaal voor de nu volgende acoliet gekomen. Gedurende de laatste zeven maanden had hij de student gewezen op de doorgaans ondoorgrondelijke wegen die Torm voor hen in petto had.
Terwijl de acoliet door de openstaandedeuren stapte leek het even of de tijd stil stond. In deze fractie van een seconde smolten verwondering, weerzin, nieuwsgierigheid en haat samen tot een zacht geroezemoes vanuit het publiek. Hier stond geen frisse jongeman, geen sexy manspersoon waar horden jongedames zich met lijf en leden op wilde storten. Grove lijnen strak omspannen met een grauwe huid gekleed in een habijt van Torm. Met inktzwarte ogen keek de acoliet naar de opeengepakte mensenmassa op de normaliter lege banken in het trainingslokaal. Even was er oogcontact tussen tormyr en de acoliet. De acoliet knikte kort en met een blik van overtuiging groette hij zijn mentor en de vooraanstaanden die over zijn lot zouden beslissen. Een serie van nog geen zeven minuten scheidde hem van een jaar op herhaling of doorstroming naar het derde niveau van verlichting in de leer van Torm. Garruk begon de serie van honderd-en-vijf slagen waar hij zoveel weken op geoefend had.

Voor een acoliet was hij exceptioneel. Zou hij de eerste vijf jaar ‘buiten de stadsmuren’ overleven dan kon deze beginneling nog wel eens een grootheid worden. The Protactorate zag hoe Garruk zijn examen vlekkeloos doorliep. De aasimar had ook geen moment getwijfeld aan het potentieel van de vreemde verschijning in de tempel van Torm. Garruk viel op. Torm’s voorvechter in opleiding viel op, niet alleen door de feilloze beheersing van zijn slagzwaard, maar vooral door zijn voorkomen. Garruk was halfbreed; half orc, half mens,een combinatie die na de jaren van tirannie van Rachid Mansour’s humanoid leger lang niet door iedereen zomaar geaccepteerd werd. En toch, slechts zelden had Tormyr zulke vroomheid en geloofsovertuiging in een persoon gezien, halfbreed, human of beast. Garruk was exceptioneel in zijn kunnen en Tormyr hoopte werkelijk dat Torm de acoliet een lang leven zou gunnen. De half-orc beeindigde zijn volmaakte serie en stak zijn zwaard met een vloeiende beweging terug in zijn scabbard. Vanaf de tribunes klonk een immense stilte. Gevolgd door een crescendo van op elkaar slaande handen, al snel oplopend tot een cacofonie van applaus en gillende dames.
Tormyr stond op en glimlachte. Hij wenkte naar een jongeman die drie banken achter hem plaats had genomen. “Jace, Garruk heeft zichzelf bewezen in het trainingslokaal. Het is tijd dat hij de echte wereld leert kennen.” Met deze enkele zin wist Jace Dawnstrider dat de tempel van Torm een vrijbrief had afgegeven voor Garruk om hem te vergezellen op haar missie.

Als gevolg van het bewind van the Black Hand bleken er twee zaken rond Darromar die het sociale leven compleet ontwricht hadden. Allereerst werd vrijwel alles wat humanoid was met de nek aangekeken en hoewel het voor de oorlog ook al speelde waren de gevoelens van nationalisme weer eens tot ongekende hoogte opgelaaid. Zelfs elfs en half-elfs werden in afgelegen delen van Tethyr gediscrimineerd, laat staan orcs, ogres en halfbreed.
Een tweede gevolg bleek dat veel bewoners van naburige dorpen zich uit voorzorg in de omliggende bossen hadden verscholen. Hopend dat de bloeddorstige arm van de Tenebreux hen daar niet zou raken. Gevolg was dat veel van de vluchtelingen na de overgave van The Black Hand absoluut geen idee hadden dat de oorlog over was. Zelfs nu, meer dan een jaar na de overgave waren er rondom Darromar nog honderden vluchtelingen die zich verscholen hielden. Jace had zich samen met Garruk aangemeld toen de stadsheren een decreet hadden uitgevaardigd om de vluchtelingen op- en aan te sporen terug te keren naar hun dorpen. Een probleem, Garruk had zich aangemeld, echter zonder toestemming van de tempel van Torm. Het inschrijven voor de missie zou over een half uur gesloten zijn, maar gelukkig was met de toestemming van The Protectorate een oplossing gevonden om Garruk alsnog mee te krijgen. Als cleric van Lathander had Jace de juiste kanalen weten te vinden om Sir Tormyr in contact te brengen met Garruk, om zodoende de Tormites te overtuigen van zijn meerwaarde voor de stad Darromar. Jace’s plan leek geslaagd en samen met Garruk baande hij zich een weg door de menigte en snelde richting het stadshuis om nog op tijd te zijn voor het aanmelden voor de missie van hun leven.

We’re On A Mission From…
Onderweg naar het stadhuis had Jace Garruk meerdere malen aangespoord omdat ze er bijna zeker van was dat ze tijd laat zouden komen. Als de missie al niet genoeg vrijwlligers had ingeschreven!
Met een snelle pas renden detwee door de straten van Darromar; nog twee keer links en dan het stadhuisplein over. Dan zouden ze er zijn. Hopelijk waren ze nog op tijd.
Bij het stadhuis was het niet de drukte van belang die Jace verwacht had. Her en der liepen weliswaar enkele mensen, maar die leken zich drukker te maken om de dagelijkse beslommeringen, dan om een plaats te bemachtigen voor de aankomende missie. Sterker nog, achter het geïmproviseerde inschrijfloket (niet meer dan een tafel met twee stoelen) zaten twee ambtenaren verveeld voor zich uit te kijken. Op de linkerstoel zat een oudere, gezette man met een grote ronde neus, terwijl de man naast hem mager oogde, met kleine kraaloogjes en een dunne vlassnor. De mannen leken in de verste verte niet op elkaar, en toch wisten Jace en Garruk meteen dat ze hier te maken zouden krijgen met ambtenaren van de eerste orde. Hetgeen de mannen wel deelden was een schijnbaar uitzichtloze verveling die zelfs vanaf de andere kant van het plein kon worden afgelezen van de lichaamstaal van beide heren.
Jace liep op de het inschrijfloket af. Voor de man met de grote ronde neus lag een stapel formulieren dat op hun plek werd gehouden met een grote kei. De vlassnor had een stapeltje van slechts drie of vier formulieren voor zich. Ook hierin was de man duidelijk minder bedeeld.
“Geachte heer,” sprak Jace de man met de ronde neus aan. “Kunnen wij ons nog inschrijven voor de heldhaftige missie om de hulpeloze vluchtelingen van Darromar een veilig onderkomen te vinden?”
De man keek de jonge cleric voor hem aan en keek vervolgens over diens schouder naar de imposante verschijning van Garruk. De half-orc knikte eerbiedig naar de ambtenaar.

Jace had geen tijd te verliezen en herhaalde zijn vraag, “is het nog mogelijk dat wij ons voor de missie kunnen aanmelden of het u al schier genoeg vrijwilligers voor deze belangrijke taak?” De ronde neus draaide zichvan Garruk naar de vlassnor naast hem, keek in een flits naar de stapel formulieren voor hem en daarna weer naar Jace.
Met een droge verveelde stem antwoordde hij; “Jongeman, aan het begin van de ochtend begonnen wij met vijftig inschrijfformulieren. Voor mij liggen van de vijftig formulieren 47 kopieen. Mijn collega beheert de daadwerkelijke inschrijvingen.”waarop de ambtenaar wees op de drie formulieren die door vlassnor zorgvuldig waren gesorteerd en opgestapeld.
Garruk en Jace keken vol ongeloof naar de beide stapels formulieren en vatten nog niet echt wat er aan de hand was. Jace keek de man met de ronde neus aan. “Maar, er zijn toch zeker wel meer vrijwilligers die de hulpbehoevende inwoners van Darromar een hand toe willen steken?” De jonge cleric van Lathander kwam er voor het eerst achter dat de ‘echte’ wereld haar eigen sores had. Hoewel de oorlog inmiddels meer dan een jaar geleden abrupt beindigd was, vochten de inwoners van Darromar nog iedere dag om simpelweg te overleven. En zolang de inwoners van Darromar moesten vechten voor hun eigen welzijn was er geen plaats voor hulp aan derden.

The Banta Bar and Belching Dwarfs
Terwijl Jace en Garruk hun handtekening plaatsten voor de “seek and inform” missie had de nazomer zon plaatsgemaakt voor het oog van Selune. Het zachte maanlicht dat eigenljk alleen bij schemer is waar te nemen weerkaatste zachtjes op de met mos begroeide houten daken van het Western Quarter. Een modderspoor, het resultaat van een heftige regenbui eerder op de dag, trok als een lange zilveren slang door het Western Quarter en had de doorgaans toch al niet te frisse straten een nog grimmiger karakter gegeven.

Het ontbreken van straatverlichting en de vele bendes die hier actief waren er debet aan dat de Western Quarter na zonsondergang werd aangemerkt als een zogenaamd ‘no-go’ gebied. De straten van het ‘Lightless Block’, zoals de wijk in de volksmond bekend stond, waren op een enkele dronkaard of zwerver verlaten. Desalniettemin klonk er vanuit de Banta Bar een luid gezang en gejuich. De bruingerookte ramen weerkaatsten het maanlicht van Selune dat even verdreven werd toen een overduidelijk aangeschoten bargast zich een weg naar buiten baande om zijn gerief te doen tegen het pand naast de taveerne.
Binnen speelde een lokale bard op zijn gitaar en spoorde zijn publiek aan tot het meezingen met liederen over oude en nieuwe helden. Uit volle borst zongen de gasten mee.

“…
En slechts een jaar geleden…

Werd in Darromar gebeden…

Dat Igor Mendelsohn’s verdoemde lot…

Verdreven werd door Astoth!

Aan de bar, gezeten een te hoge kruk waardoor zijn voeten een halvemeter van de grond bengelden, tikte Nrok zijn pul dwarven spirit op het ritme van de muziek mee. In zijn groene cape was de dwerg niet nadrukkelijk aanwezig in de Banta Bar. Echter na een zoveelste slok van zijn dwarven spirit liet hij een oorverdovende boer, zo hard dat zelfs de bard zich een noot of twee verspeelde. Voor een moment overstemde gelach de zangkunsten van de bard, waarna het publiek nog luider het tweede couplet meezongen. Nrok sloeg het bodempje spirit achterover, pakte een copper piece en sloeg deze met het plat van zijn hand op de toonbank. ‘Klaar is klaar.’ gromde de dwerg en hupte van de barkruk af. Door en langs de benen van de taveernegasten zocht Nrok naar zijn compagnon, Glowhand. Even kreeg Nrok het idee dat Glowhand niet meer in de Banta Bar aanwezig was, maar spotte hem ineens achterin het dranklokaal. Temidden van het publiek hoste de pezige man mee op de maat van de muziek. Gekleed in een zwart tuniek en een donkergrijze reizigersbroek viel Glowhand zelfs al hossend niet echt op. Hij had zijn linkerarm om een blonde jongedame geslagen, die eigenlijk veel te knap was voorzo’n lelijkerd als hij, maar weer net te lelijk om een echte ‘knock-out’ te zijn. Rechts van het tweetal zwierde een man van middelbare leeftijd van voor naar achter en van links naar rechts. Duidelijk aangeschoten zocht de man houvast op de schouder van Glowhand. “Nog even en hij geeft die gast een arm!” dacht Nrok. In plaats hiervan deed Glowhand een vliegensvlugge, onverwachtse greep in de opengesneden buidel van de man. Nrok knipperde met zijn ogen. Was het de dwarven spirit die hem parten speelde? Glowhand stond inmiddels alweer volop te hossen met de blondine aan zijn zij. “Volgende keer toch de laatste pul laten staan.” mopperde Nrok tegen zichzelf.
De jongedame fluisterde iets in Glowhands oor, waarna het tweetal zich een weg uit het publiek baande. Nrok sneed hen de pas af en keek Glowhand vragend aan.
‘Tijd om te gaan,’ zei Glowhand in alle onschuld. ‘Vind je ook niet Nrok?’
De dwerg schudde zijn hoofd en voelde even of zijn strijdbijl nog op zijn rug hing. Vervolgens volgde hij Glowhand die al halverwege de uitgang was.

Eenmaal buiten liepen Nrok, Glowhand en zijn jongedame naar de hoek van de straat. Glowhand draaide zich naar de blondine en gaf haar twee silver pieces. ‘Tot de volgende keer lieverd.’ riep hij haar achterna terwijl zij wegliep. Haar antwoord liet niets aan onduidelijkheid over, met een opgestoken middelvinger verdween de blondine uit het zicht. Nrok wilde niet eens weten wat er zich in de Banta Bar had afgespeeld. Wel wist hij dat het tijd werd om zich uit de voeten te maken, want vanuit de taveerne klonk een verschrikte kreet van een aangeschoten man van middelbare leeftijd.

“Tijd om te gaan Glowhand.” snauwde Nrok. De twee draaiden de hoek om en verdwenen in de duisternis van de maanloze nacht.

Terwijl Nrok en Glowhand richting hun verblijfplaats liepen overlegden de twee over de plannen voor de volgende ochtend. “Ik heb mij opgegeven om te scouten in de bossen rond Darromar.”zei Nrok. “lijkt mij verstandig dat je meegaat.” Het was eigenlijk geen advies, meer een bevel dat Nrok Glowhand gaf. De dief keek zijn kleine kameraad aan en woog zijn opties. Al snel kwam hij tot de conclusie dat Darromar inderdaad best wel een aantal dagen zonder hem kon. “Wat voor opdracht is het?” vroeg Glowhand geintresseerd.
Nrok keek de dief verbaasd aan. Niet zozeer omdat Glowhand had aangegeven dat hij mee zou gaan, maar voornamelijk omdat zijn eerste vraag normaliter “wat schuift het?” was. De dwarven ranger vertelde dat de missie in het teken stond van het op de hoogte stellen van vluchtelingen van de inmiddels afgelopen bezetting van Darromar. Glowhand luisterde aandachtig, iets aandachtiger toen rok vertelde dat ten tijde van de heerschappij van Mendelsohn hele gezinnen met hun meest waardevolle bezittingen de wouden waren ingetrokken. Het tweetal was inmiddels aangekomen bij de taveerne waar ze zouden overnachten. Voordat ze naar binnen stapten kuchte Glowhand voorzichtig en vroeg “Oh ja… wat schuift het?”

Into the Wild…
Alweer drie dagreizen geleden waren de expeditieleden met stille trom vertrokken vanuit Darromar. De ambtenaar met de ronde neus hadnog een poging gedaan een mooie rede te houden, maar bij gebrek aan een geintresseer d publiek hield hij zijn voordracht al snel voor gezien. Een snelle groet en een ‘ga met Tymora’ was hetgeen de avonturiers het mee moesten doen.

Van de zeven personen die zich hadden ingeschreven voor de missie waren er slechts vijf komen opdagen. Jace en Garruk stonden wat onwenning naast Nrok en Glowhand. Een jongeman met piekerig bruin haar en een lederen tuniek aan had zich eveneens opgegeven. De jongeling, genaamd Leto, had te kennen gegeven dat zijn jongere broer en zus ten tijde van de bezetting van Darromar waren ondergedoken in de bossen rondom de stad. Echter, sindsdien was er niets meer van hen vernomen. In de hoop een spoor van zijn familie te vinden had de jonge man zichzelf al snel aangemeld voor de missie.

De eerste twee dagen verliepen voorspoedig, maar zonder bijzondere voorvallen. Glowhand begon zich inmiddels af te vragen waar hij in vredesnaam aan begonnen was en had na de tweede dag zelfs overwogen om alweer terug te keren naar Darromar. Nrok maakte daar met een paar doortastende opmerkingen al snel een eind aand (in de trant van: ‘Als je de nor ingesmeten wilt worden moet je dat vooral doen’).
De norse dwerg deed waarvoor hij zich had laten inhuren, namelijk spoorzoeken. Op dag drie besloot hij dat het niet langer nut had om de platgetreden paden te volgen, waarna de vijf avonturiers zich een weg baanden door de dichtbegroeide bossen van Wealdath. Hier en daar vond Nrok een teken van leven, maar meer dan een paar onnatuurlijk gebroken takken kon hij niet onderscheiden. “Hier heeft wel degelijk iets gelopen”, sprak Nrok, “maar, het enige dat ik hier uit kan opmaken is dat het humanoids zijn geweest.” Jace keek de dwerg aan en vroeg bedenkelijk “Humanoid, wat bedoel je daar precies mee?”
De dwerg pakt zijn bijl en leunde nonchelant op het gevest. “Nou, naast mensen en dwergen heb je natuurlijk meerdere rassen die zich in de bossen kunnen ophouden.” De jonge Leto was inmiddels naast Jace komen staan. “Ah, je bedoelt elfs en zo.”
“Onder meer, maar je hebt natuurlijk ook humanoids zoals bijvoorbeeld Garruk, of orcs, of goblins of…” Opeens klonk het geluid van een langsvliegende pijl. Nrok liet zich op de grond vallen en Jace sprong opzij. Garruk en Glowhand verschansden zich achter een boom. Een salvo van pijlen volgde. En geruis verderop in de bossen. Terwijl hij op de grond lag kroop Nrok naar de dichtstbijzijnde boom. Hij ging voorzichtig rechtop zitten en er schoot ineens een pijl vlak naast zijn baard in de boomschors. De ranger rolde weg van de boom, maar niet voordat hij de pijl uit de boom had getrokken. In een flits bekeek hij de pijl en herkende het meteen. “Kobolds!!” schreeuwde hij kort. Toen viel hem pas op dat Leto niet was weggedoken. De jongeman stond met zijn rug naar hem toe en leek zijn zwaard te willen pakken.
“Leto!”schreeuwde de dwerg. “Verschuil je!” Maar in plaats van weg te duiken draaide de jonge vechter zich langzaam om. Jace slaakte een kreet en ook bij Glowhand en Nrok stokte de adem. Terwijl Leto zich omdraaide werd zichtbaar hoe minstens negen pijlen zijn hoofd en lichaam hadden doorboord. Met zijn laatste wilskracht opende trok hij zijn long sword waarna hij levenloos ter aarde stortte. Doordat hij voorover viel braken diverse pijlen met een misselijk makend geluid af.

Garruk wendde zich tot Torm voor de hulp die hij nodig zou hebben tijdens het aanstaande gevecht. Jace en Nrok maakten zich op voor de eerste golf van kobolds die zou komen. En Glowhand trok twee daggers en probeerde zich zo goed mogelijk te verschuilen. Vanuit het bos klonk de onmenselijke taal van de horde kobolds. Kleine voeten die zich vooruit snelden door het ontoegankelijke terrein en scherpe tanden die kwaadaardige klanken spuwden.

Met zijn grote postuur en glimmende lange zwaard was Garruk een makkelijk te herkennen doelwit. De eerste paar kobolds wierpen zich dan ook massaal op de half-orc. En niet veel later waren alle vier de avonturiers vol in gevecht met de met speren en korte zwaarden bewapende horde kobolds. Natuurlijk waren ze individueel geen partij voor veel beter getrainde vechters, en zelfs Glowhand wist de eerste drie of vier kobolds goed van zich afte houden, maar er leek maar geen einde te komen aan de horde. Telkens wanneer er een kobold was verslagen leken er twee verse krachten in te stappen.

Het gevecht duurde inmiddels al meer dan tien minuten en Jace en haar avonturiers begonnen het gevecht te voelen. Door een dunne zwaardsnede liep een donkerrode straal bloed in haar ogen. Glowhand wist nog maar tenauwernood de kleine kobolds van zich af te houden, en Nrok begon het gewicht van zijn bijl te voelen in zijn bovenarmen. Garruk vocht zoals hem was aangeleerd, gedisciplineerd en in vloeinde bewegingen, maar ook hij moets de tol betalen voor alle kleine krassen die waren toegebracht door de horde kobolds.

Glowhand sloeg als een wilde om zich heen om de kobolds van zich af te houden, maar er leek maar geen eind aan te komen. Zijn zwarte tuniek hing in flarden om zijn lichaam. Opeens verloor hij zijn evenwicht en viel achterover. Vrijwel meteen sprong er een kobold bovenop de dief. Met een kort zwaard in de aanslag maakte de kobold een grimas. Glowhand deed een schietgebedje en de kobold hief zijn zwaard voor de fatale klap. Met het geluid als van een zweep sloeg er een plotseling een tak om de keel van de kobold. Het kwaadaardig grimas waarmee de kobold Glowhand had ‘begroet’ veranderde in één van verbazing, gevolgd door een blik van pure doodsangst. De kobold liet zijn zwaard vallen en probeerde zijn vingers tussen de steeds strakker aantrekkende tak te krijgen. Tevergeefs. De kobold liep letterlijk blauw aan en sperde zijn bek wijd open. Met een paars aangelopen tong liet de kobold het leven en viel levensloos van het lichaam van Glowhand.
De dief krabbelde op en zag hoe minstens vier andere kobolds eveneens door de takken werden verstikt.

Jace had intussen van dit alles geen weet en vocht voor wat haar leven waard was. Omsingeld door zes kobolds, prikkend met hun speren en zwaarden, pareerde de cleric van Lathander de vele aanvallen. Het waren er teveel. Simpelweg teveel. En voor de zoveelste keer werd ze verwond door een speer. Plotseling weerklonk een onaardse kreet en even dacht ze dat ze Garruk hoorde schreeuwen. Niets bleek echter minder waar. Vanachter een stel struiken stormde een reusachtige gedaante op haar af. Verschrikt verloor Jace voor een moment haar aandacht van de kobolds. Niet dat ze hierdoor gewond raakte. Integendeel, de kobolds draaiden zich met zichtbare angst in de ogen om naar de zwarte schaduw. Vanuit de struiken verscheen het twee meter twaalf metende lichaam van een verwilderde half-orc. Het was een half-orc dat kon Jace nog onderscheiden, maar deze half-orc was in geen opzicht te vergelijken met haar vriend Garruk. Garruk, die zo verfijnd en geleerd was. En dit ‘wezen’, een huid als leer, donker als de nacht en een blik als een monster. Pure waanzin. Voor een moment moeten de kobolds en Jace hetzelfde hebben gedacht, want de kobolds maakten geen van allen aanstalten de donkere half-orc aan te vallen. Met één slag kliefde het ‘beest’ drie kobolds. Van de drie overgebleven critters stond er één in pure shock, een ander liet zijn speer vallen, terwijl de laatste het op het lopen zette. Er was echter geen ontkomen aan.

Nrok zag hoe de half-orc drie van de kobolds deed vellen. ‘Knap staaltje werk.’ dacht hij bij zichzelf. Desalniettemin stond hij oog in oog met vier ander kobolds die van geen ophouden leken te willen weten. Terwijl hij de ene aanval na de andere pareerde probeerde hij de kobolds zo goed en kwaad mogelijk uit te schakelen. Als bij God’s gratie kreeg de dwerg hulp vanuit onverwachte hoek. De dwerg had net een zwaardslag gepareerd en focuste alweer op de volgende aanval die komen zou, toen vanaf een hoger gelegen rots en zwarte wolf zijn tanden zette in één van de kobolds. Met een droge ‘knak’ brak de wolf de nek van de critter. Een andere kobold keek verschrikt om naar de wolf. Geen goede aktie, want Nrok plantte direct zijn bijl in het voorhoofd van zijn tegenstander. De wolf had intussen de derde kobold al te pakken. Nrok draaide zich naar zijn laatste tegenstander en bereidde zich voor om uit te halen. Volledig onverwacht suisde plotseling een langzwaard tussen de schouders en het hoofd van de laatst overgebleven kobold. De kop van de kobold schoof langzaam van de romp waarna Nrok oog in oog stond met de persoon die net zijn tegenstander letterlijk een kopje kleiner had gemaakt. De dwerg keek in het verweerde gezicht van een kale man gekleed in een bevlekt groen gewaad. Het gezicht was besmeurd met blauwe inkt, waarvan Nrok dacht dat het een mengsel van bossenbessen en moederkruid moest zijn.

Garruk had inmiddels hulp gekregen van de donkere half-orc en de zwarte wolf en binnen een mum van tijd werden de overgebleven kobolds danwel verslagen, danwel verdreven.

Terwijl de kale man in het groene gewaad de wolfbij zich riep en de donkere half-orc tot rust maande ontfermde Jace zich over het levenloze lichaam van Leto. Tot zijn eigen ontsteltenis moest hij al snel tot de conclusie komen dat de jongeman de ambush van de kobolds niet had overleefd.

Jace sprak de laatste zegen van Lathander en vroeg Garruk hem te helpen een graf te graven voor de veel te vroeg gestorven jongeling. De donkere half-orc leek weer enigszins bij zinnen en gaf in gebrekkig common te kennen dat hij van dienst kon zijn bij het graven van het graf. Nog ietwat wantrouwend keek Garruk de half-orc aan en stak zijn hand uit. “Ik ben Garruk.” sprak de volgeling van Torm. De donkere half-orc greep de hand van Garruk krachtig en antwoordde: “Cyrus… Cyrus Skullcrusher.”

Onderwijl de twee half-orcs de jonge Leto begroeven sprak Nrok met de kale man die zichzelf geïntroduceerd had als Wolfrider.
“Bedankt voor uw hulp.” zei Nrok. “Het werd op het laatst toch een beetje een benauwde situatie.”
Rider keek de dwerg aan en zei zonder enig teken van tact, “Ik was al een tijd op zoek naar deze kobolds. Ze plunderen al dagen het woud. Dat ze jullie vonden was een geluk voor mij en Cyrus.” en hij wees op de grote donkere half-orc naast Garruk. “Jammer dat jullie vriend het niet overleefd heeft, maar daardoor had ik wel de tijd om die kobolds voor eens en voor altijd aan te pakken.” Wolfrider was duidelijk geen gezelligheidsmens, een typische druide dacht Nrok bij zichzelf. Langzaam en liefdevol aaide de druide de zwarte wolf over zijn kop. “Wat brengt jullie hier?” vroeg Wolfrider, waarop Nrok vertelde over de missie vanuit Darromar en het informeren van de vluchtelingen die zich nog steeds in de bossen verschansten.

“Goeie zaak,” antwoordde Wolfrider nonchalant. “Het zal tijd worden dat die stedeling terugkeren naar waar ze thuishoren. Ik weet er wel een stel te vinden.” Daarop bukte de druide zich naar de wolf aan zijn zijde en fluisterde zachtjes uit in zijn oor.
“De wolf wijst ons de weg zodra de jongeman is begraven.” Nrok knikte kort naar de druide en draaide zich daarna naar het graf van Leto om een laatste eer te bewijzen aan de man die hij nog maar zo kort geleden had leren kennen.

 
 
 
 
 
 
 

Ja, en wat nu?

 

Het geschenk van Valerius

Toen de groep helden enigszins waren bijgekomen van hun laatste avontuur in de tempel van Astoth, werd beraadslaagd wat de volgende onderneming zou gaan worden. De volgende zaken konden nader worden onderzocht:• Verder de golems onderzoeken
• De schatkamer van de draak (met de golems) verder onderzoeken
• De tempel van de Minotaurs verder onderzoeken en wellicht gaan cleansen
• De wapens van de Mercenary Angels verder onderzoeken
• Onderzoeken wat er momenteel verder speelde in Darromar
• Naar castle Spulzeer gaan en meehelpen de ondoden aldaar te bestrijden

Valerius nam het plan op om de golems verder te onderzoeken. Hij ging zich met name focussen op de golem zelf en de metalen bal die Marcus onlangs had gevonden. Valerius wilde ditmaal een Discern Location spreuk gaan gebruiken. Deze spreuk leverde voor de golem geen nieuwe informatie op. Echter de metalen bal gaf als informatie dat de eigenaar hiervan gevonden kon worden op een locatie ongeveer 100 meter onder stad Calimport, ook wel de Sandy Caverns genoemd. Op deze plek bevond zich een Necropolis. Ergens in deze vervloekte plaats zou wellicht meer informatie gevonden kunnen worden en niet onwaarschijnlijk ergens in een graftombe. “Weer een nieuwe actie die we kunnen toevoegen aan ons actielijstje”, Valerius kon bijna een glimlach niet onderdrukken.

Op dat moment werd er op de deur geklopt. “Binnen”, riep Valerius. “Vader, hier is Marcus”, sprak zijn zoon. “Ah, dank je Leon”, Valerius glimlachte warm naar hem. Kort daarop verscheen Marcus in de deuropening van de studeerkamer van Valerius. Valerius gebaarde hem te gaan zitten. “Je hebt boel hier aardig opgeknapt, Valerius.”, merkte Marcus op toen hij plaatsnam in een grote leren fauteuil. “Dank je, ja het begint nu eindelijk ergens op te lijken nietwaar?”, antwoordde Valerius niet zonder trots. “En die zoon van je, die begint een echte kerel te worden!”, vervolgde Marcus. “Ik weet het, ik weet het en het zal niet lang meer duren of het zal bij hem ook beginnen te kriebelen, net zoals het bij mij deed, en zal de roep naar kennis en avontuur hem van mij vandaan lokken”, zuchtte Valerius. “Maar ja dat begon ik ook op zijn leeftijd te krijgen!”. “Kinderen heb je slechts in bruikleen, Marcus”, sprak Valerius glimlachend. “Het enige dat je kunt doen is, waneer ze in de problemen komen, ze er weer zonder kleerscheuren uit proberen te halen. Maar zover is het nog niet. Net zoals mijn anderen leerlingen, zal ook mijn zoon zich eerst moeten bewijzen dat hij inderdaad zover is…”.

“Maar goed. Laten we ter zake komen”. Marcus luisterde aandachtig wat de magier hem te vertellen had. De zoon van Valerius had niet veel losgelaten over de reden waarom Marcus zo plotseling naar de tempel van Azuth had moeten komen. Alsof Valerius zijn gedachte raadde sprak hij: “Ik weet dat je onlangs opmerkte dat je jouw ‘Turn-pogingen’ krachtiger zou willen maken. Welnu, ik heb iets voor je gemaakt wat je daarbij zou kunnen helpen”. En hierop schoof hij een klein houten kistje naar Marcus toe. Marcus keek verbaasd naar het houten kistje en pakte dit op. Bij Marcus’ aanraking klikte het doosje open. Verbaasd keek Marcus nu Valerius aan. Toen Valerius zachtjes knikte opende hij het kistje en een prachtig gegraveerde broche lag op een satijnen kussentje in het kistje. Zulk mooi graveerwerk had Marcus nog nooit in zijn leven gezien. Met een bijna trillende hand pakte hij het kleinood uit het houten kistje.

“Deze broche bevat twee magische krachten”, sprak Valerius. “De eerste kracht stelt je in staat drie keer per dag jouw charisma te versterken middels de speuk “Eagle’s Splendor” voor een totale tijdsduur van drie minuten per keer. De tweede kracht stelt je in staat één keer per week jouw ‘Turn-poging’ aanzienlijk te versterken.” Valerius zweeg even en vervolgde toen. “Het vreemde is dat ik deze laatste kracht niet bij mijn weten erin heb geplaatst. Het leek wel alsof deze kracht er van buitenaf is in geplaatst…”. Marcus keek ontroerd naast Valerius. “Hoe kan ik je hier ooit voor bedanken?” Valerius schudde zijn hoofd. “Ik ben hier duidelijk geïnspireerd geweest door Azuth. Als je iemand wilt bedanken, dank Azuth dan, zoals ook ik heb gedaan”…

 

Een tweede bezoek aan de Tempel van de Minotaurs
Een paar dagen later besloot de groep opnieuw de tempel van de minotaurs te bezoeken om te kijken of er niet werkelijk nog enige aanwijzingen te vinden zouden zijn. Opnieuw bekeek de groep de ruimte waar zij eerder de skeletten hadden gevonden van de Angelic Ones en hun wapens die daar waren achter gelaten. Het viel de groep onmiddellijk op er dat veel meer zand in deze ruimte lag. De oorzaak hiervan leek snel gevonden. In het plafond waren enkele grote scheuren zichtbaar waaruit af en toe wat zand omlaag viel. Wat vreemd was, was dat de geest Grosh, nergens te vinden was. Zelfs toen Marcus hem begon te roepen was er geen enkele reactie. De groep besloot hierop deze tempel weer te verlaten en even later was men weer op weg naar de tempel van Astoth.

Vlak voor de deuropening van Belros’ zijn tempel, keek hij toevallig achterom en tot zijn verbazing zag hij een groot figuur op een wolk van zand en stof net over een duinpan verdwijnen. Hij knipperde met z’n ogen om te zien of hij misschien dit verkeerd had gezien. Maar niets was minder waar. Het grote figuur was al bijna verdwenen, maar de zandwolk die het figuur achterliet was nog goed zichtbaar. Toen hij zijn kameraden hierop wees, was alleen nog een zandwolk zichtbaar, zoals wel vaker te zien was in een woestijn. Maar Belros wist dat hij zich niet had vergist en hij spoorde Destrin aan de richting op te gaan waar hij het figuur voor het laatst had gezien. Valerius veranderde zich middels een polymorph-spreuk ook in een grote kat zodat Marcus op zijn rug kon gaan en zij samen Belros konden volgen.

Eenmaal op de plek aangekomen was er niets meer van het wezen terug te vinden en ze besloten weer terug te gaan naar de tempel. Bij terugkomst ging Belros navragen of zijn wachters iets vreemds gezien hadden de afgelopen tijd. Het enige wat zij hadden opgemerkt waren zandsculpturen, maar aangezien de wind wel vaker in de woestijn hiervan de oorzaak was, hadden zij hier geen verdere aandacht aan geschonken. Belros vertrouwde het zaakje toch niet en zocht de Shadout op om haar hierover vragen te stellen. Zij moest diep in haar geheugen graven en kwam uiteindelijk op het volgende. Lange tijd geleden leefde er een groep magiërs die zandmagie beoefenden. Deze vorm van magie was inmiddels in vergetelheid geraakt en zelfs Valerius kon zich niet herinneren hier ooit iets over te hebben gehoord of gelezen. Wellicht dat in zijn bibliotheek hier meer over te vinden zou zijn? Het doel van deze zandmagiërs, zo ging de Shadout verder, was om een nieuw rijk te gaan stichten hier in het zand. Shadout wist verder niet te vertellen of hen dit uiteindelijk was gelukt. “En aldus groeit onze lijst met “Dingen Te Doen” met opnieuw een nieuw attentiepunt”, mijmerde Valerius.

De wapens van de Mercenary Angels
Weer een dag later, bevonden de paladijnen in de tempel van Valerius. Ditmaal wilden ze wapens van de Angelic Ones die ze hadden gevonden in de tempel van de Minotaurs, nader onderzoeken. Ze bevonden zich in de trainingsroom waar normaal Nidran, een warmage en de rechterhand van Valerius, les gaf aan zijn leerlingen. De kamer was op verzoek van Valerius vrijgemaakt voor onderzoek van deze wapens.

De skeletten van Angelic Ones waren ook in deze ruimte op de grond geplaatst. Marcus pakte een van de zwaarden, de two-hander, en begon hiermee te oefenen. Het viel Valerius direct op dat het zwaard in de handen van Marcus sneller bewoog dan normaal mogelijk was. Marcus merkte iets anders. Hij voelde dat zijn harnas hem in de weg zat bij het oefenen met dit zwaard. Alsof het zonder harnas beter zou gaan met oefenen…

Hij trok zijn harnas uit, maar hield zijn keelbescherming en handschoenen aan. Het oefenen ging beter en de bewegingen die hij uitvoert leken sneller en sneller te gaan en het zweet liep letterlijk in straaltjes van zijn voorhoofd vandaan. De wambuis die hij nog aan had was doorweekt van het zweet. Maar zelfs hetgeen wat Marcus nog aan had leek hem zwaar op zijn schouders te rusten. Uiteindelijk besloot hij ook zijn wollen wambuis uit te trekken en hij begon weer verder te trainen. De bewegingen die hij nu maakte, leken te snel te zijn om met het oog te kunnen waarnemen en zijn ogen leken een witte waas over zich te hebben. Na zo’n dertig minuten keihard trainen, viel Marus uitgeput op de grond. Valerius wist hem nog net op te vangen. Marcus mompelde op dat moment “Aeoleus”. Valerius kwam deze woorden bekend voor en hij besloot zijn vriend en collega Yaron erbij te halen.

Deze besloot het zwaard nader te bekijken en haalde op een gegeven moment zijn vinger kort langs het vlijmscherpe zwaard en begon het erover heen te wrijven. Op een gegeven moment verschenen er een aantal runen. “Hmmm, die komen mij bekend voor! Ik ben zo terug!”. Even later verscheen de geleerde Yaron met een boek. “Zie je wel! “Aeolus, God van de Wind en Heer en Meester van de Elemental Plane of Air! Het zou me niets verbazen als de overige zwaarden ook niet op een of andere manier een link zouden hebben met de elementen!” Yaron vond nog iets anders in een ander boek. “Ik wist dat ik hier al eerder iets over had gelezen. Hij liet een oude gravure zien waarop een veldslag was te zien en waar de zeven Angelic Ones in waren afgebeeld. En voorwaar; er was op deze oude gravure ook nog een achtste figuur te zien! Zou dit de leider zijn waar de groep al eerder vermoedens over had gehad? Zo begon een onderzoek naar het vinden van runen op de andere zwaarden en het volgende werd gevonden:

• De twee-hander met gekromd blad bevatte arabische tekens, welke de betekenis hadden “Djinn Master” en welke ook tevoorschijn kwamen middels het wrijven van bloed op het zwaard.
• Het short-sword bevatte de runen “Aquan”, welke tevoorschijn kwamen door er stromend water overheen te laten gaan.
• De scimitar bevatte de runen “Pyros”, die tevoorschijn kwamen door het zwaard in het vuur te houden.
• Het anderhalf-hander zwaard bevatte de runen “Chaia”, deze verschenen door er klei op te smeren.
• De twee-hander die Marcus had gebruikt bevatte aldus de runen “Aeoleus”.
• Van een rapier waren de tekenen niet direct te achterhalen. Echter toen Belros ermee begon te trainen, verschenen er putjes in de grond alsof er van het wapen zuur af spetterde.
• Het laatste zwaard bevatte de beeltenis van een tijger.

Toen Valerius dit laatste zwaard oppakte en ermee begon te oefenen, leek hij op een katachtige, lenige manier te vechten. Valerius maakte op een gegeven moment zelfs zonder problemen salto’s voor en achterover! Toen de ogen van Valerius een katachtige vorm begonnen aan te nemen, gromde Destrin opeens. Toch beviel het de magier niet welke gevoelens het zwaard bij hem losmaakte. En hij legde het zwaard op een gegeven moment weer neer en besloot het niet meer aan te raken. “Dit voelde gewoon niet goed aan”. En dit was niet omdat het zwaard ‘evil’ aanvoelde. Het was meer dat dit zwaard de onstuimigheid van de natuur losmaakte in diegene die het gebruikte. Dit ging precies tegen in waar de magier in al zijn doen en laten voor stond: Totale controle en zeker wanneer hij de magie bedreef.

Om de zwaarden nog verder te onderzoeken pakte Marcus het zwaard met de runen “Aeoleus” opnieuw op en Belros probeerde het zwaard met de runen “Djinn Master”. De twee vrienden wilden in een vriendschappelijk gevecht deze twee zwaarden tegen elkaar uitproberen. Tijdens het gevecht bleek opnieuw hoe snel Marcus met dit zwaard wel niet was. Hij wist Belros in sommige gevallen wel meerdere keren te raken, wat normaliter niet mogelijk was.

Tijdens dit gevecht werden de krachten van het zwaard met de runen “Djinn Master” duidelijk. Tijdens het gevecht verscheen er opeens het silhouet van een grote Djinn met gekruiste armen achter Belros. Deze silhouet absorbeerde de schade die Marcus uitdeelde en deelde een deel daarvan zelfs terug naar Marcus! Tijdens het gevecht stelde Marcus het plan op om het zwaard meer en meer zijn gang te laten gaan en op een gegeven moment liet hij het zelfs los toen hij in de buurt was van het skelet dat de oorspronkelijke eigenaar was van dit zwaard. Hij had het idee dat het zwaard dan zou terugkeren naar de eigenaar.

Echter op het moment dat hij het zwaard losliet, kletterde het op de grond. Het was voor Marcus toen duidelijk dat deze zwaarden geen band van enig aard meer hadden met hun voormalige eigenaren. Maar wat moest men nu aan met deze zwaarden? Wilde men de zwaarden zelf houden en wellicht op deze wijze de nieuwe Rainbow Avengers gaan worden? Was dit het grotere doel dat de goden met de paladijnen voor hadden? Belros kon het niet geloven. Hij keek nogmaals naar het “Djinn Master” zwaard. “Inderdaad een heel mooi zwaard, maar ik ben tevreden met wat ik heb en ben!”, en hij legde het zwaard terug.

Uiteindelijk besloot de groep de zwaarden in bewaring onder te laten brengen bij de Council van Belerim. Marcus maakte deel uit hiervan en hij beloofde dat op deze manier deze relikwieën een goede bewaarplaats zouden krijgen totdat zou blijken dat deze zwaarden opnieuw nodig zouden zijn voor een heilig doel.

 
 
 
 
 
 
 

Does it takes one drop of blood…

to unleash Hell on Toril?

Met trillende handen doorzocht Valerius zijn backpack. Hij wist zeker dat hij nog een extra zakje kruiden had meegenomen voor vertrek. Langzaam had zijn onrust plaatsgemaakt voor milde paniek naarmate het langer duurde voordat hij zijn kruidenthee kon trekken. Met afgrijzen moest de magiër constateren dat hij door zijn kruidenmengsel was. Met een bezweet voorhoofd en slappe, zware benen stond Valerius op om vervolgens meteen weer te gaan zitten. De lange dagen van de afgelopen week en de intense gevechten met de demonen hadden Valerius meer uitgeput dan hij vermoed had. Even bijkomen, heel even maar. Geen moment stond de magic-user er bij stil dat zijn kruidenthee hem inmiddels het predicaat drugsverslaafde had opgespeld.
Terwijl Valerius zijn afhankelijkheid van het kruidenmengsel zo goed en kwaad mogelijk probeerde te onderdrukken overlegden Belros en Marcus wat de volgende stap zou moeten zijn. De acht uur rust had hun goed gedaan en gedurende hun ingelaste pauze waren ze, voor zover zij wisten, door geen enkel wezen gespot. Sterker nog, het was de gehele rustperiode volkomen stil geweest, iets wat vooral Marcus en Beauregard ietwat bevreemde, aangezien de doorsnee demon zichzelf graag luidruchtig laat horen.
“Wellicht dat de Tanar’ih zelf ook non-detections gebruiken.” merkte Valerius tussen twee diepe hoestbuien door op.”
“De magiër zou best wel eens gelijk kunnen hebben.” vulde Belros aan. “Zoals je zelf net al zei Marcus, die Death-Eating Demon is geen kattenpis.” Marcus knikte instemmend, “ dat zijn soul collectors nooit Belros.”
Terwijl de avonturiers de laatste voorbereidingen troffen voor het vertrek stelde Belros voor om terug te gaan naar een plek waar Grosh bekend was. Momenteel liepen de paladins en consorten in de minderheid, in onbekend gebied en zelfs na een nacht rust op sommige fronten verzwakt rond. Het idee sneed hout en niet veel later liepen de paladins onder leiding van Belros terug door het gangenstelsel waar ze nog geen tien uur geleden vandaan waren gekomen.
Onderweg naar waar de demon pit zich zou moeten bevinden wees Belros op een pas gegraven gat in de grond. Heel even leek het gat de volledige attentie van de volledige groep avonturiers te krijgen, maar Na wat aansporing van Marcus, onder het devies “een gat is een gat”, werd er snel doorgelopen.
Belros volgde de weg terug zoals hij zich die had herinnerd. Een bocht naar links en daarna een korte bocht naar rechts. Twee keer links aanhouden en dan zouden ze uitkomen in de ruimte waar Valerius en Beauregard zogezegd tegen illusies hadden gevochten. Terwijl de Voice of Astoth rap door het gangenstelsel snelde dacht hij even een gang op te merken die hij niet eerder geregistreerd had. Hmmm… dat gebeurde de paladin vrijwel nooit. Hij liet het voor wat het was en liep in een rap tempo door. Wat? Dacht Belros bij zichzelf. Hier hoorde een gang te zitten, maar daar zat nu alleen maar muur. Even bleef de paladin stilstaan om er zeker van te zijn dat hij het goed zag, maar zijn ogen leken hem bedrogen te hebben, want daar was inderdaad die gang zoals hij verwachtte.
Een kleine tien minuten later kwamen de avonturiers aan in de ruimte die Belros voor ogen had gehouden. Het moment dat hij de ruimte instapte viel hem meteen op dat er een gang miste. Knipperde twee keer met zijn ogen, waarna de gang er ineens weer was. Dit werd de volgeling van Astoth teveel. “Grosh,” Belros riep de minotaur bij zich. “Zou jij ons vanaf hier kunnen leiden naar de demon pit?” Grosh knikte instemmend.
“Ok, dan stel ik voor dat we Grosh volgen en wel met onze ogen gesloten.” Beauregard en Valerius keken de paladin vragend aan. Maar, Marcus had wel een idee wat Belros bedoelde. Ook hij had de indruk gekregen dat zijn ogen hem meermaals hadden bedrogen. Als de paladins niet zouden weten waar ze naar toe zouden gaan konden hun ogen hen ook niet bedriegen. Valerius, die normaliter iedere situatie rationeel zou aanpakken was de afgelopen dagen al vaker op een verkeerd spoor gebracht en in combinatie met zijn fysieke gesteldheid besloot hij de twee paladins te volgen in hun voorbeeld.
Hierop nam Grosh het voortouw en liepen die paladins met gesloten ogen en een hand op de schouder van degene voor hem achter de minotaur aan. De tocht leek een eeuwigheid te duren. Na ontelbare keren links danwel rechts afslaan en slechts tien minuten later, klonk het verlossende “we zijn er.”
Grosh vertelde voordat de paladins hun ogen openden hoe de kamer er volgens hem uit zag om te voorkomen dat onze geest niet vergiftigd zou worden met eigen bedachte denkbeelden.
“Dit herken ik.” zei Belros terwijl hij zijn ogen liet wennen aan het halfduister van de grotkamer. “Dit is de ruimte waar we elkaar voor het eerst zijn tegengekomen Grosh.”
“Er liggen hier nogal wat skeletten Grosh, dit was volgens mij de vorige keer niet zo?” Marcus wees op diverse hoopjes botten op de grotvloer en stapte voorzichtig van een femur dat al krakend onder zijn ijzeren schoen in tweeën spleet.
“De overblijfselen van deze humanoids horen hier niet thuis” antwoordde Grosh.
Terwijl Marcus de botten van iets dichterbij bekeek klonk ineens een lage fluitton door het grottenstelsel. Na even zoeken lokaliseerde de paladin van Torm de bron van het geluid. Voorzichtig pakte hij het dunne bot van een bovenarm op, waarna het geluid stopte. Vervolgens kantelde hij langzaam het bot waardoor de wind door het uitgeholde bot blies en de lage fluittoon weer door de ruimte klonk. “Dit bot is te licht om van een mens te zijn”, fluisterde Marcus. “Het is zelfs te licht om van een high-elf te zijn.” Opeens drong het tot hem door. Verschrikt draaide hij zich naar Belros die hem vragend aankeek. “Belros, dit zijn de overblijfselen van Angelic Ones!”
Belros’ adem stokte en in een flits werd zijn hoofd gevuld met gedachten aan alles wat hij wist over de half-engelen waar Marcus over had gesproken. Wezens die doorgaans een menselijke moeder en een vader als engel hadden, hoewel het omgekeerde in mindere mate ook wel voorkwam. Begiftigd met een deel van de krachten afkomstig van hun engel-ouder en verdomd moeilijk als tegenstander. Laat staan zeven stuks! Marcus was begonnen de botten bij elkaar te rapen en voor zover mogelijk te blessen. Een snelle telling had geleerd dat het bleek te gaan om de skeletten van zeven Angelic Ones.
“Zeven Angelic Ones…” zei Marcus. “Zeven het heilige getal van twee maal de Triad plus één. Zou het mogelijk zijn?” Marcus’ antwoord liet op zich wachten en Belros besloot de stilte te doorbreken. “Zou wat mogelijk kunnen zijn Marcus?” Hierop leek de voorvechter van Torm uit zijn gedachten te ontwaken en antwoordde “Ik ken slechts een verband tussen het getal zeven en Angelic Ones en dat zijn The Holy Avengers of the Rainbow.”
Marcus legde uit dat The Holy Avengers of the Rainbow een groep beruchte mercenaries waren die ongeveer 150 jaar geleden voor het eerst was opgedoken. De Angelic Ones zetten zich in voor de strijd tegen het Kwaad en hoewel ze doorgaans ruimschoots vergoed werden deden de verhalen de ronde dat ze hun giften altijd weer doneerden aan diegene die het het meest nodig had.
“Zeg maar, de overtreffende trap van iets goeds doen om het goed doen.”
Valerius depte wat zweet van zijn voorhoofd en vroeg zich hardop af “Wie of wat is er dan in Azuth’s naam in staat om deze groep in een keer te verslaan?”


“Deze groep is ingehuurd om de tempel te cleanen, dat kan bijna niet anders.” Belros nam een slok water om de droge grotlucht uit zijn keel weg te spoelen.
“Dat zou kunnen,” antwoordde Valerius. “Maar, voor zover ik weet zou er nog een achtste lid van de Holy Avengers moeten zijn, hoewel dit nooit bewezen is.”
Marcus had zijn ploeggenoten gevraagd hem een half uur te geven terwijl hij zou proberen om met een van de Angelic Ones in contact te treden. Daarna ging de paladin in kleermakerszit zitten en begon een meditatie waarmee hij via de gunst van Torm een van de Angelic Ones probeerde te bereiken.
Belros en de overige avonturiers hadden inmiddels een half uur gewacht en besloten vervolgens Marcus te assisteren in het gebed en niet veel later zaten alle paladins in opperste meditatie rond het skelet van de angelic one.
Vier uur later werd Marcus uit zijn gebed gehaald door Grosh. “Heer Marcus, u bent al vier uur in gebed, het is tijd om verder te gaan.” Marcus keek de minotaur aan en het drong langzaam tot hem door dat de minotaur in full armor stond. Het moest inderdaad uren geleden zijn dat hij aan zijn gebed was begonnen. Echter, geheel zonder resultaat. Na Marcus werden ook de overige paladins uit het gebed gehaald.
Grosh keek de paladins aan en zei schijnbaar emotieloos “De tempel is verloren. De demon pit is niet langer meer actief. We zijn te laat.” Als Grosh al emotie had gevoeld dan liet hij er niet veel van merken. “Ik weet dat mijn broeders zijn overleden, sterker nog, ik voel mij alsof ik zelf niet meer leef.” Even dachten Belros en Marcus dat de minotaur in metaforen sprak, maar al snel bleek dat de volgeling van Astoth serieus bedoelde dat hij zichzelf als dood voelde.
Om het zekere voor het onzekere te nemen werd besloten toch nog eens de demon pit van dichtbij te gaan bekijken, maar al snel bleek dat de pit inderdaad niet langer meer actief was. Beauregard en Marcus vingen geen enkel teken van outsiders of evil presences op. De tempel leek op de paladins na volkomen verlaten. Vreemd genoeg leken de gangen bezaaid met vers gegraven gaten. Alsof iets of iemand op zoek was naar iets.
Terwijl Marcus en Beauregard de gedoofde demon pit onderzochten viel Valerius’ oog op een stuk perkament dat lag verscholen onder stof en puin. “Het lijkt wel een soort ei.” merkte Belros op toen Valerius de afbeelding die op het perkament stond liet zien.

blood of gods potion.jpg “Dit is geen ei, dit is een heel, heel oud juweel.” Valerius’ hand trilde langzaam terwijl hij het perkament nog eens goed bestudeerde. “Dit is een artefact dat ik eenmaal eerder in een boek in de library of Azuth heb gezien. Dit is een bloodvessel. Hiermee zou zogezegd aan het einde van The Times of Trouble druppels bloed van een god opgevangen zijn. Kijk maar…” Valerius legde zijn knokige vinger op het perkament en wees op drie roodgekleurde parelvormige opzetsels op het voorwerp. “Aan deze kant zien we drie druppels bloed, dus dat zijn er normaliter in totaal zes.”
Het perkament in combinatie met de vele gaten on de grotvloer deed vermoeden dat iemand in deze tempel op zoek was naar het juweel. Het feit dat de demon pit niet langer meer actief was en dat er geen teken van leven was te bekennen in de tempel deed erop lijken dat het artefact wel eens gevonden zijn kunnen zijn. Of wellicht dat het artefact niet gevonden was en daarom de tempel verwoest was achtergelaten?
Het perkament en de algehele situatie riepen vele vragen op, veel meer dan de paladins hun lief was. Wie had de Angelic Ones ingehuurd? Had de illustere Rosdentius een deal gesloten met een demon, demi-God, danwel God gesloten om terug te kunnen keren naar Toril, in ruil voor het bloodvessel? Indien het artefact op het perkament daadwerkelijk was gevonden, wat konden ze verwachten van de figuur die nu in het bezit zou zijn van zes druppels godenbloed? En als laatste, wat of wie wist er van deze tempel af?
Terwijl de avonturiers verslagen door het grottenstelsel terug naar de ingang liepen probeerden ze de zaken nog eens op een rijtje te zetten. Faladin de gestorven minotaur had Grosh en zijn discipelen bekeerd tot Astoth waarna de minotaurs als door Astoth ingegeven naar deze tempel geleid werden. Grosh vertelde dat ze de tempel net ingewijd hadden toen de demon pit was ontstaan. Was dit toeval of was de inwijding een trigger om de demon pit te openen?
“Grosh, ik moet bekennen dat ik niet alles verteld heb wat betreft Faladin.” zei Belros en hij legde uit dat Faladin in een stasis gehouden werd om de trouwe minotaur hopelijk terug tot leven te brengen.
“Dat heeft Faladin mij niet verteld. Ik zal toch eens vragen waarom niet.” ” sprak Grosh nuchter. Verbaasd keek Belros de minotaur aan. “Maar, Faladin is overleden.”
“Oh, ik praat anders geregeld met hem.” Gaf Grosh te kennen. “Net zoals ik met mijn broeders praat, waarvan ik zeker ben dat ze zijn overleden.”
Belros keek de minotaur verwonderlijk aan en besloot het onderwerp te laten rusten tot later.

Bij de ingang van het grottenstelsel aangekomen stapten de paladins één voor één naar buiten. Na de dagenlange donkerte van het grottenstelsel en ondergrondse bouwwerk deed de felle woestijnzon hun ogen tot tranen toe prikken.
“Aarrgghh!!” Grosh stapte door de ingang en deed een onaardse kreet. Verschrikt keken de paladins achterom en zagen hoe hun brother-in-arms langzaamaan transparanter begon te worden.
“Ga terug de grot in!” riep Valerius. Grosh luisterde en stapte terug in de duisternis van de grotingang.
“Grosh is cursed!” sprak de magic-user getroffen. “Cursed om daar te verblijven waar hij niet wil zijn.”
Nog een keer deed Grosh een poging het grottenstelsel te verlaten, maar de pijn werd hem teveel en dwong hem terug te keren naar de ontheiligde plek die ooit zijn tempel was. Marcus stapte op de minotaur af en bracht hem tot bedaren. “Grosh ik beloof je de tempel te cleansen in naam van Torm, Tyr, Ilmater en Astoth. Zodat jij en je broeders de rust zullen vinden die jullie verdienen.”
De paladins namen voor nu afscheid van Grosh en keerden terug naar de tempel van de Voice of Astoth alwaar hen verteld werd dat ze al bijna een maand geleden vertrokken waren. “Best vreemd,” dacht Valerius bij zichzelf. “Best vreemd dat ik een maand heb kunnen doen met een portie kruiden dat normaal gesproken slechts genoeg is voor twee dagen.” Langzaam roerde hij zijn zilveren lepel door een vers gebrouwen kruidenthee, nam een slok en voelde zich alweer een stuk beter.

 
 
 
 
 

Tijd Voor Aktie

 
“De tijd begint te dringen, ik zie al een groot gedeelte van iets wat we niet helemaal uit die pit willen hebben”
Beauregard komt met deze mededeling als de overige paladins discussiëren welk Artefact er in de pit gegooid moet worden.
De spullen van Marcus worden min of meer buiten spel gezet en het word de Staff of the Bloodtroll of de Executioners Cap uit de tempel van Astoth.

“ik begin met een haste en stuur ons met een teleport meteen bij de pit zodat het Artefact erin kan, het word een bliksem actie die ons een verassing geeft en jullie een kans geeft de horde demons die er loopt te turnen of te elimineren”
Valerius geeft het plan nog even kort weer en als er geluid van gezelschap van om de hoek komt word het ook uitgevoerd.

“Ik begin met een haste en stuur ons met een teleport meteen bij de pit zodat het Artefact erin kan, het word een bliksem actie die ons een verassing geeft en jullie een kans geeft de horde demons die er loopt te turnen of te elimineren”
Valerius geeft het plan nog even kort weer en als er geluid van gezelschap van om de hoek komt word het ook uitgevoerd.

Als we plotsklaps in de ruimte naast de pit staan is het voor iedereen even schrikken en slikken bij het aangezicht van wat er word opgeroepen.
Valerius herpakt zijn gedachten en pakt de Staff of the Bloodtroll om hem in de pit te gooien.
Belros staat op links en Beau en Marcus beginnen de demons te sommeren onmiddellijk onze plane te verlaten.

Als er opgemerkt word dat het ritueel drastisch wordt onderbroken schreeuwen de verschillende demons in de kamer het uit en het schelle gegil vermengd met het diepe gebrul van de grotere demonen zijn oorverdovend.

Belros staat klaar voor aanval en onderhand dat hij uithaalt hoort hij zijn vriend Marcus iets roepen en ziet hij deze in zijn ooghoek een paar gebaren maken en wijzen naar wat demonen die aan komen lopen.
Belros herziet zijn actie niet en gaat de demon voor hem te lijf, deze doet echter hetzelfde en als Belros zijn zwaard de demon raakt dan voelt hij dat een van de klauwen van het monster zijn slagarm vast pakken en een opening vinden in zijn harnas, de scherpe nagels trekken een spoor van boven de schouder naar zijn elleboog en de pijn is bijna ondraaglijk.
Het bloed gutst vanuit zijn harnas langs zijn handschoen en de handoplegging van Astoth moet snel uitkomst bieden.

De volgende verdedigende actie van Belros geeft hem een paar seconden om zijn arm te ontzien van pijn en hij zet de Executioners Cap op die hij nog vast had als een red middel tegen deze sterke tegenstanders, de cap heeft hij nooit eerder op gehad?
Beau en Marcus evenals Valerius hebben in de gaten dat de pit waarschijnlijk niet echt is en dat een groot gedeelte van de Demons ook niet blijkt te bestaan en we dus weer in een illusie zitten of dat er weer gespeeld word met onze hersenpan.
Marcus moet echter wel een paar grote Demons uit de buurt van Valerius proberen te houden en evenals Belros heeft de demon hunter moeite.
Het stenen hart van Astoth moet zelfs uitkomst bieden zodat de Demon Hunter toch nog als winnaar uit de bus kan komen, al is het wel zwaar gehavend.

De rest van de wat kleinere Demonen worden met preken weg gestuurd en Belros is duidelijk onder invloed van iets als Valerius ziet hoe hij tekeer gaat met een strak “masker” over zijn gezicht en hij ziet echt dat Belros bijna buiten zichzelf hard tekeer gaat en een van de Demons echt aan gruzelementen slaat.
De magic user weet niet wat er aan de hand is maar wil wel meer weten over de mysterieuze kap.

Alle “echte” Demons zijn wat later verdwenen op wat voor manier dan ook en Belros voegt zich zonder kap bij de groep.
Een lege ruimte zonder Demonpit of wat dan ook is wat de groep rest.
Frustratie slaat toe bij de vechters die nu echt de ziekte in krijgen over het gezeik waar ze al een tijd in zitten.
Valerius probeert als altijd in deze situatie kalm te blijven en start een onderzoek terwijl de andere rustig gaan zitten en hun gedachten op orde proberen te krijgen.

Marcus schrikt wakker, hij hoort Valerius mompelen.
Hij ziet de magiër verderop staan en hij lijkt zich ergens op te focussen.
“Belros word wakker” de voice van Astoth was ook in slaap gevallen en schrikt wakker als Marcus hem een tik op zijn schouder geeft.
“Wat doet Valerius daar?” is het eerste wat Belros aan Marcus vraagt.
“Ik weet het niet maar ik zie hem nu ook spreuken uitspreken volgens mij, maar waarheen?”
Belros fronst zijn wenkbrauwen en kijkt en luistert naar de magiër, opeens springt hij op en trekt Marcus mee omhoog.
“hij spreekt een aanvallende spreuk uit op iets ik weet het zeker”
Marcus is verbaasd over de plotselinge wetenschap van Belros maar gelooft hem.
“Hij sprak net dezelfde uit toen we bij de pit waren om die Demon te verzwakken!”
Weer kijkt Marcus verbaasd naar zijn maat maar trekt zijn zwaard en vertrouwt Belros blindelings.

Als de twee paladins aan komen rennen zakt Valerius in elkaar en word net op tijd opgevangen.
Een flits van een klein mannetje en een aantal gangen zijn een fractie van een seconde te zien en dan is alles weer hetzelfde.
Marcus probeert Valerius bij te brengen en wil weten wat er aan de hand is.
“Destrin heeft een spoor ik ga achter hem aan”
Belros informeert Marcus met wat hij gaat doen en rent weg.
Als hij een gang in rent dan roept hij Beauregard nog snel om te laten weten welke weg Destrin in slaat en het spoor volgt.

Beau roept Marcus en gaat samen met Grosh achter hem aan.
Als Valerius weer wat kan lopen volgt Marcus ook maar Belros is inmiddels uit het zicht.

Marcus rent zo hard hij kan achter de rest aan, hij moet Valerius nog steeds ondersteunen maar deze begint langzaam maar zeker op krachten te komen.
Op een gegeven moment haalt Marcus Grosh en Beau zelfs in en loopt een grote ruimte in.
Hij kijkt om en kijkt waarom de twee niet doorlopen en ziet ze vechten tegen een wederom een illusie.
De twee lijken bevangen door de gedachten dat dit weer echt is en beginnen te vechten.
Verderop in de ruimte hoort Marcus op hetzelfde moment een strijdkreet die duidelijk van Belros afkomt en deze zet een aanval in op wie weet wat?

“doorlopen en je gedachten erbij houden, deze demonen bestaan niet!”
Marcus probeert zo goed en kwaad mogelijk aan zijn maten duidelijk te maken hoe het zit terwijl Valerius langzaam door loopt.
Na nog twee pogingen als Marcus tussen beide komt komen Grosh en Beau weer tot bezinnen en kijken Marcus nog wat glazig aan als die ze beveelt mee te rennen achter Belros aan.

“Deze tempel van Astoth zal niet ten prooi vallen aan de duistere krachten die hier bezig zijn!
Voel het zwaard en de kracht van Astoth!!!”
Destrin neemt een aanloop en Belros houd zijn zwaard met een mysterieuze groene gloed naar voren en rent een kamer in die duidelijk zeer kwaadaardige figuren herbergt.
Als hij binnen komt schiet een inktzwarte straal op Destrin af.
Een dead spell moet Belros zijn rijdier naar de andere wereld sturen maar de krachten van Astoth en die van zijn stem op deze aarde blijken met de tijd te blijven groeien.
Destrin absorbeert de spreuk en schud even met haar kop en rent door.
Berlos springt eraf en duikt achter een omgevallen tafel.
Hij ziet een aantal figuren waaronder het kleine mannetje dat hij volgde, maar er staan er meer waaronder een vrouwelijke magiër, 2 demons en een donker uitziende figuur die duidelijk ook magie als wapen heeft.
De lightning bolts en fireballs schieten vervolgens door de kamer en de heldhaftige voice van Astoth en Destrin zitten als een paar schiet schijven in de val.
Marcus komt met de rest van de groep aanrennen als hij een schreeuw gevolgd door een diepe grom van om de hoek hoort.
Beau zet zich schrap en heft zijn zwaard maar Marcus en Valerius horen uit ervaring al dat Belros zo om de hoek zal schieten.
Marcus drukt de arm van zijn mede demon hunter naar beneden en Belros komt inderdaad bovenop Destrin aanrennen en ze roken beide nog na van het een en ander.
“Er is geen beginnen aan, ik zat in de val maar heb met dank aan mijn vriendin hier net weg weten te komen met het nodige vuurwerk achter me kont aan.
Wegwezen hier! Grosh weet jij een rustplek?”
De grote minotaur wenkt de groep en zet een loop pas in de tempel in.

“Marcus heb je de spreuk ingestudeerd om onze identiteit met betrekking tot onze goden te verbergen?”
Het gebeurd niet vaak dat Valerius iemand anders om een magische gunst vraagt maar nu kan deze spreuk erg belangrijk zijn om onopgemerkt ergens de nacht te kunnen door brengen.
Marcus geeft Valerius een knipoog onder het rennen en de magiër krijgt in ene weer de hoop dat dit tot een goed einde komt.
Hij realiseert zich in een seconde wat hij heeft mee gemaakt met de paladins die voor hem uit rennen en wat ze hebben doorstaan en bereikt.
Zal dit dan zeker niet gaan lukken??
Met een glimlach op zijn gezicht rent de magiër achter de rest aan en ziet Grosh een grote deur openen.

 
 
 

Final Destination reached: The Pit

 
De groep helden vervolgden hun weg met als einddoel het sluiten van de demon pit. Op weg naar de demon pit zouden de paladijnen de plek aandoen waar een grote groep minotaurussen zich sinds het begin van de demoneninvasie hadden verschanst. Hopelijk zouden ze nog in leven zijn…

De manier waarop de groep paladijnen deze missie waren begonnen was niet zoals het in eerste instantie was gepland. Het was in eerste instantie een verkennende missie geweest, die hen naar deze tempel had gebracht, om te onderzoeken hoe het nu precies met de demon pit stond en hoeveel demongebroed er al zou zijn uitgekomen. Op basis van deze observaties, zou de groep helden beter voorbereid zijn teruggekomen om voor eens en voor altijd af te rekenen met de demon pit.

Zoals al vaker in het verleden was gebeurd, dachten de goden hier anders over en hadden zij andere plannen in gedachten, ver boven het begrip van stervelingen uitstijgend. En zo kwam het dat de paladijnen nu gedwongen waren om de demon pit te gaan sluiten aangezien de aantallen demonen die zij tot nu toe waren tegengekomen, er alleen maar op kon duiden dat er duidelijk iets flink mis was en dat het niet lang kon duren voordat deze tempel en wellicht de gehele wereld overspoeld zou worden door demonen afkomstig van de Abyss.

De tocht naar de verblijfplaats van de verschanste minotaurussen was wederom niet gemakkelijk. Opnieuw moesten vele demonen worden overwonnen en kwam het bijna tot een confrontatie met een Blood demon, een wezen dat de gecombineerde gaven bezat van zowel een demon als een vampier. Echter toen het wezen zag met hoeveel gemak de groep zijn minions versloeg, zag het al snel in dat vluchten verstandiger was.

In een andere kamer kwamen de paladijnen opnieuw een groep Jovocs tegen. Opnieuw bleek hoe venijnig deze kleine wezens waren, die door in tweetallen met elkaar te vechten, flinke schade kon uitdelen aan omstanders door hun aura of retribution. Met vereende krachten werden deze kleine tana’ris uitgeschakeld. Het werd interessant toen Marcus, vlak voordat één zo’n tana’ri stierf en het wezentje weer teruggezonden werd naar zijn eigen plane, informatie wist te vergaren over diegene die de tana’ri had opgeroepen. Dit bleek een mens te zijn, een occultist om precies te zijn die luisterde naar de naam Iwan Rosdentius. Beauregard had eerder van deze naam gehoord en de demon-hunter herinnerde zich een summoning-experiment waarbij deze occultist bij was betrokken en die gruwelijk was afgelopen. Iwan zou schreeuwend door demonen de Abyss zijn ingetrokken zijn einde tegemoet.

Deze informatie bracht nieuw licht op deze zaak en het zou theoretisch mogelijk zijn geweest dat de occultist de Abyss zou hebben overleefd door pacten te hebben sloten met machtige demonen. Wellicht zou hij nu zo sterk zijn geworden dat hij, via het creëren van deze demon pit, wilde terugkeren naar deze wereld. De vraag die vervolgens naar boven kwam was, dat als dit hem zou lukken, welke machtige demonen zouden dan Iwans schuld ingelost willen zien? Wat had Iwan hen beloofd? Veel tijd om hierover verder te filosoferen was er niet. De groep moest verder, maar een aantal leden, waaronder Valerius, was er slecht aan toe. Tijd om te rusten was er niet. Gelukkig was er nog een potion met Cure Critical Wounds in voorraad en Valerius maakte hier dankbaar gebruik van. Even later was de groep gereed om verder te gaan en niet veel later stond de groep voor een dubbele deur waarachter de groep minotaurussen zich zouden hebben verschanst. Het was geen goed teken dat een van de dubbele deuren een stukje open stond en dat het erachter doodstil was…

Voorzichtig opende Belros één van de deuren een stukje verder open en behoedzaam betraden de paladijnen één voor één de grote ruimte. In het midden van de grote kamer stond een grote pot waarin een onbekende substantie zachtjes stond te koken. Achter de resten van de vernielde barricade was een onbekend wezen aan het spelen met de resten van een gevild minotaurus-hoofd, dat boven de barricade uit stak. Bij het zien van dit tafereel, ontstak Ranh-Baah in een ongekende woede. De minotaurus stond op het punt de barricade te bestormen.

Opeens klonk door iedereens hoofd de woorden van een infernal commando, dat afkomstig was van een vrouwelijke demonachtig wezen. Zij stond op het slijm en vet van drie amorfe stukken vlees en gleed hiermee naar voren. In haar handen had zij een grote boog waarop een pijl met een paars-rode pijlpunt was gelegd. Bij het zien van deze pijl ging er een rilling door de beide demon-hunters. Beiden zagen namelijk dat het een arrow of slaying was, against Good!

Kort nadat dit commando was gegeven, werd de groep aangevallen door hordes van imp-achtige wezentjes die zwevend op vleugels, flinke afstanden konden halen en hiermee de groep met velen tegelijk konden aanvallen. Een vervelende bijkomstigheid was, dat als men werd gebeten door deze imps, men door het gif verstijfd kon worden! Om het allemaal nog lastiger te maken, waren de wezentjes resistent tegen vuur en bleken ze tenslotte lastig te turnen te zijn; alsof iets in deze ruimte dit belemmerde.

Met een enorm gebrul chargde Ranh-Baah en op dat precieze moment schoot de vrouwelijke demon omhoog, richtte de pijl op de borst van de minotaurus en liet de pijl los. De pijl schoot in een bloedrode streep richting Ranh-Baah om met een doffe dreun in diens borst terecht te komen. De minotaurus was op slag dood en stortte met een enorme klap ter aarde.

Tijd om bij het verlies van de trouwe ploeggenoot stil te staan was er niet, want golf na golf van de kleine vliegende imps stortten zich op de groep paladijnen. Gelukkig had Valerius een aantal ice-spells ingestudeerd en wist middels een goedgeplaatste ijsexplosie een flink aantal van deze vervelende wezentjes te doden. Terwijl de twee demon-hunters flink in gevecht waren met deze horde imps, koos Belros een andere techniek. Middels een Dimension Door verscheen Belros opeens vlakbij de vrouwelijke demon en begon onmiddellijk in te hakken op de vleeszuilen onder haar. Terwijl hij klap na klap uitdeelt op een vleeszuil, zakte de demon beetje bij beetje omlaag. Dit was het moment waarop zij dacht even eieren voor haar geld te kiezen en middels eveneens een Dimension Door verplaatste zij zich naar een hoger gedeelte van de barricade. Hierna legde zij een pijl op haar boog en richtte deze op Marcus.

Valerius voelde zijn hart een slag overslaan toen hij de vrouwelijke demon de pijl zag loslaten. Deze keer liet de pijl geen bloedrode streep na in de lucht toen deze pijl Marcus trof. De magier zag dat Marcus er niet veel last van had. Hieruit kon de magier constateren dat zij niet op elk moment een dergelijke pijl kon voorzien van dodelijke magie om deze te veranderen in een Arrow of Slaying. Maar Valerius wist dat het niet lang kon duren voordat zij opnieuw een dergelijke dodelijke pijl zou kunnen afschieten. Snel haalde de magier de archaïsche woorden van een Disintegrate uit zijn geheugen en sprak deze uit terwijl hij z’n vinger richtte op de boog van de vrouwelijke demon.

Een groene straal schoot uit Valerius’ vinger en deze trof even later de boog van het wezen, juist op het moment dat zij de boog wilde zakken, na het afschieten van de pijl op Marcus. In een kreet van woede zag zij hoe haar dierbare boog een moment later in stof veranderde.

Valerius zag werkelijk de woede van de Abyss in haar ogen toen zij hem aankeek en met één hand greep naar een ketting om haar hals en met een vinger van haar andere hand naar Valerius wees. De archaïsche woorden die hij vervolgens hoorde uit haar mond deden zijn hart opnieuw bijna een slag overslaan. Uit haar uitgestrekte vinger schoten zes bollen van puur vuur richting Valerius. Azuth zij dank had Valerius een Quickended Teleport ingestudeerd en hij hoefde slechts een magisch woord uit te spreken om zichzelf even verderop in veiligheid te brengen, terwijl de Meteor Swarm met zes doffe klappen op de muur achter Valerius terecht kwam…

Bijna gek van woede zag de vrouwelijke demon dat de magier aan haar wraak was ontsnapt. Toen zij zag dat de laatste resten van haar minions werden verslagen, en haar vleeszuilen waren inmiddels ook door Belros gereduceerd tot dode hompen vlees, zag zij ook in dat het verstandiger was haar heil elders te zoeken. Ze zou echter de kunsten van deze magier niet snel vergeten…

Toen de vrouwelijke demon verdwenen was, daalde de stilte opnieuw neer in deze kamer. Het levenloze lichaam van de Ranh-Baah werd onderzocht, maar de minotaurus was niet meer te genezen. Andere overlevenden waren er niet in deze kamer. In de pot met de zachtjes kokende substantie, bleken zich de overblijfselen van zes minotaurussen te bevinden. Van de overige leden van de groep minotaurussen was geen spoor te bekennen. Of toch? Marcus zag een spoor van kleine voetjes, die blijkbaar iets zwaars met zich mee hadden gesleept, richting een deur, die de enige uitgang was van deze kamer. Helaas was deze deur vanaf de andere kant vergrendeld. De rest van de groep onderzocht de kamer op bruikbare voorwerpen en er werden drie Cure-potions gevonden.

Er zat niets anders op dan de deur met geweld te openen en Marcus en Belros probeerden samen de deur in te trappen. Na een paar pogingen, waarbij Belros een gat in de deur trapte en bijna vast zat met z’n voet, lukte dit uiteindelijk. Een lange gang strekte zich uit voor de groep die aan het einde naar links afsloeg. Aan de linker en rechter kant van de gang bevonden zich alkoven. Toen de groep deze alkoven beter ging bekijken, bleek in elke alkoof een minotaurus in staande toestand en met gesloten ogen te zweven. Des te langer de groep zich hier bleef bevinden, des te duidelijker het leek dat de tijd zich hier langzamer voortschreed. Belros liet in één alkoof een beetje zand boven de grond los en hij zag met verbazing dat de zandkorrels langzaam omlaag zakten. “Temporal Stasis”, mompelde Valerius. “In alle alkoven hebben ze Temporal Stasis velden geplaatst, maar met welk doel?”.

“Daar is maar een manier voor om achter te komen”, sprak Belros ongeduldig en hij trok een zo’n minotaurus uit een alkoof. Op het moment dat het wezen uit het stasis veld was gehaald, vielen opeens de ingewanden uit zijn borstkas over Belros heen. Druipend in het bloed keek hij Valerius verbaasd aan. De magier ging bij een zwevende minotaurus staan in een andere alkoof. Nu hij wist waar hij moest kijken, zag hij dat er in de borstkas van het wezen hele dunne incisies waren gemaakt. In het stasis veld bleven deze wonden gesloten, maar zodra het wezen uit de alkoof werd gehaald, zou het wezen direct sterven wanneer alle ingewanden uit z’n borstkas zouden vallen.

Belros ging de alkoven langs in de hoop de leider van de groep terug te vinden en even later zag hij inderdaad Grosh levenloos zweven in een alkoof. Hij concentreerde zich even en legde z’n hand op de borstkas van Grosh. Met de helende kracht van een “Lay On Hands”, dichtte hij de wonden in de borstkas. Vervolgens bracht hij Grosh een potion of healing toe. Hierna trok hij de minotaurus-leider uit de alkoof. Onmiddellijk ontwaakte Grosh en wilde hij Belros aanvallen. Met moeite wist Belros het woedende wezen tot bedaren te brengen. “It is I! The voice of Astoth!”.

Dit leek inderdaad te helpen, Grosh bedaarde enigszins maar verloor even later z’n bewustzijn toch weer. Even later kwam hij weer bij en werd hij vervolgens bijgepraat over hetgeen zich in deze tempel had afgespeeld en hoe de minotaurussen waren overmeesterd. Veel tijd om alles bij te praten was er niet. Even verder op was The Demon Pit en de twee demon-hunters voelden opeens demon-activiteit verderop in de gang op de groep af komen.

Inderdaad verscheen opeens een rossige wolk die langzaam maar zeker op de groep afkwam. In de wolk waren klauwen en een schedel zichtbaar. Marcus wist dat dit een Crimson Devil was dat de levensenergie drainede van slachtoffers. Snel begon hij het monster te turnen . . . en met succes! Het monsterlijke wezen vluchtte verder de gang in, maar wel richting Belros, Grosh en Valerius! Zij drukten zich met hun ruggen tegen de muur, maar konden even later gerust weer ademhalen toen de rossige wolk de kamer waar de groep zojuist was uitgekomen, invluchtte.

Belros keek Grosh aan en zei dat ze nu echt verder moesten richting de Demon Pit. “Maar mijn broeders dan!”. Belros keek hierop Grosh indringend aan. “We hebben nu geen tijd om ze bevrijden, maar ik zweer bij Astoth dat zodra de Demon Pit is gedicht, we terugkomen hier om ze te bevrijden”. Hierop gaf Belros, Grosh een long sword dat in de handen van de minotaurus een short sword leek. Hierop ging de groep verder, met voorop de beide demon-hunters. Zij voelden als geen ander de drang om zo snel mogelijk naar de Demon Pit te gaan. Er stond iets afschuwelijks te gebeuren dat grote implicaties zou hebben voor de wereld zoals zij deze allen kenden.

Even later ging de gang weer naar rechts en keek de groep paladijnen een grote kamer in waar het letterlijk krioelde van alle mogelijke soorten demonen. En terwijl de groep met afschuw naar dit schouwspel keek, kropen er meer en meer demonen uit een scheur in de grond in het midden van de kamer. Maar het meest afschuwelijke van alles was het reusachtige wezen dat reeds tot met z’n borst uit de demon pit kwam zetten. De gloed die uit de scheur kwam, verhinderde het zicht om te kunnen waarnemen welk monster er precies op het punt stond deze wereld te betreden met alle gevolgen van dien.

“De enige manier om de scheur te dichten is door er een artefact in te gooien. Alleen de krachtige magie van een artefact kan een dusdanig grote verstoring in de scheur teweeg brengen zodat deze weer dicht klapt”, zo wist Valerius te vertellen. “En om het allemaal nog gemakkelijker te maken, vrienden”, zo ging Valerius verder, “hebben onze demonische ‘vrienden’ ons de toegang tot deze kamer versperd met een “Phantasmal Killer”. “Nu meer dan ooit hebben we een goed plan nodig om de Demon Pit voor eens en voor altijd te sluiten!”.

 
 
 
 
 
 
 

The Demon Pit Of Ang-Gher-Ihm

 
Valerius pakte zwijgzaam zocht backpack zijn components bij elkaar. Terwijl hij herkenbare en minder herkenbare ingrediënten in zijn magic pouches stopte gingen zijn gedachten als een wervelwind tekeer.
“…Een geheime schatkamer met ongekende hoeveelheden magie, mogelijk een leger Trychyan Golems tot zijn beschikking, eer en geweten, afspraken nakomen…” iedere gedachte nam vorm werd gekneed, gewogen en maakte vervolgens plaats voor een volgend onderwerp dat eenzelfde maalstroom doorliep.
De magiër liet zich voor een enkel moment meeslepen in zijn gedachten voordat hij resoluut zijn backpack over zijn schouder hing en volledig achter het besluit stond dat een aantal uren eerder was genomen. De geheime schatkamer zou pas weer worden betreden zodra Yaron Shoform duidelijkheid had over hoe de Trychian golems danwel uitgeschakeld, danwel overgenomen konden worden. Nu, maanden na de verlossing van Tethyr was het tijd om gedane beloften in te willigen. In dit licht was unaniem besloten de demon pit in de Temple of Ang-Gher-Ihm te sluiten. De eeuwenoude magie in de geheime schatkamer moest simpelweg nog maar een paar weken wachten. Geconcentreerd op deze gedachte liep Valerius zijn studeerkamer uit.


Terwijl Valerius zachtjes aanschoof in de vergaderingruimte spraken Belros Darkeyes en Marcus de Bénevé over hoe de demon pit in Ang-Gher-Ihm te sluiten.
“We gaan gewoon naar binnen en jij en Beauregard klaren de klus.” sprak Belros overtuigend terwijl hij wees naar de persoon naast Valerius. Marcus had de man, Beauregard Shadowfell, gevraagd te assisteren bij het sluiten van de demon pit. Beauregard en Marcus hadden beide in Saradush onder Master Brem Colleen gediend en hadden door de jaren heen contact met elkaar gehouden. Ook tijdens de vernietiging van de Black Hand hadden Marcus en Beauregard zij aan zij gestaan tijdens het eerste offensief. Dat Beauregard Shadowfell een zeer getalenteerd demon hunter was gebleken, was niet alleen Marcus opgevallen. Na de Battle of Purple Hills werd ook de demon hunter menig maal bezongen in liederen waar demons bij bosjes het onderspit delfden.
Met lange dunne vingers draaide Shadowfell een dikke krul in zijn zwarte sik en keek hij Marcus aan met een blik van “zeg jij het, of zeg ik het?” Marcus had het signaal ontvangen en legde uit dat een demon pit sluiten niet zomaar een gemiddelde klus is.
“Kortgezegd, Belros,” antwoordde Marcus, “moet er of een onschuldige ziel of een relic of artifact geofferd worden.”
“Oh… dat compliceert de zaak.” was het nuchtere antwoord van de Voice of Astoth.
“Het lijkt het verstandigst om eerst maar eens polshoogte te gaan nemen.” ging Marcus verder. “We zijn immers al maanden niet in Ang-Gher-Ihm geweest en de situatie is wellicht gewijzigd.” De drie toehoorders knikten instemmend. Vanuit de duisternis klonk de stem van Shadout Harrah, Belros’ adviseur. ”Een wijs besluit, Voice of Astoth. Geen ruiter gaat waar zijn paard het pad niet kan zien.” Zoals vaker sprak de Shadout in synoniemen en beeldspraak. En stiekem vroeg Belros zich af en toe af of de Shadout niet een boekje bijhield met fraaie toepasselijke uitspraken.
Het besluit was genomen en er werd direct tot aktie overgegaan. Valerius, Belros en de twee demon hunters stapten nog geen vijf minuten later vanuit de teleport stone voor de ingang van The Temple of Ang-Gher-Ihm.

“Contact!”
“Followers of Astoth! The Voice has arrived!” schalde de stem van Belros door de grotopening naar de Temple of Ang-Gher-Ihm. Om zijn stem nog wat extra kracht bij te zetten gebruikte hij het kleine magische spreekbuisje dat hij voornamelijk tijdens publieke optredens gebruikte. “Followers of the hand of Justice! I welcome thee!”
Marcus en Valerius keken elkaar verschrikt aan en maande Belros tot stilte. “Belros! Dat was niet wat we hadden afgesproken!” snauwde Marcus tegen de voorvechter van Astoth.
“Hoezo, niet afgesproken? Ik ben de Voice van Astoth en dit is mijn tempel.”
Valerius legde zijn gerimpelde hand op de schouder van de tempelier en probeerde voorzichtig uit te leggen dat het soms verstandiger is om met stille trom de tempel te betreden.
Terwijl Valerius en Belros spraken fluisterde Beauregard zachtjes “Outsiders… heel veel outsiders.” Valerius en Belros staakten hun gesprek en begrepen dat het mis was in de tempel van Ang-Gher-Ihm.

Snel maar voorzichtig betraden de vier de tempel in het was duidelijk dat er hier een drama had plaatsgevonden. Dikke strepen bloed markeerden de plaatsen waar gevochten was. Echter, nergens zagen zij de lichamen die je zou verwachten bij een dergelijk bloedbad.

cave_temple_entrance.jpg
minotaur.jpg “Valerius, Belros…” waarschuwde Marcus, “let er op dat we waarschijnlijk te maken hebben met demons die wezens kunnen possessen.” De demon-hunter paladin had de woorden nog niet uitgesproken of verscheen er een reus van een minotaur met net iets te duivelsachtige rode ogen. Een aantal tellen stonden de vier groepsgenoten oog in oog met het briesende wezen, dat daarna vliegensvlug een aanval uitvoerde op Destrin. De leeuwin wist één vuistslag nog te ontwijken, maar daardoor lag haar rechterflank open zodat de bezeten minotaur een tweede rake klap kon uitdelen. Op het moment dat Destrin werd geraakt verschenen er in een flits twee kleine demonen die direct op de leeuwin sprongen en al bijtend haar probeerden te verwonden.

Marcus focuste zich op de bezeten minotaur en sprak de gevleugelde woorden: “In the holy name of the almighty Torm thy will is mine! And I command thee retreat from this body! I purify this soul and cast out the evil it houses! I command thee demon, be gone!” Vanuit het opgeheven holy symbol schoot een felwitte lichtflits naar de borstkast van de minotaur.

Een onaardse kreet later zakte het wezen levenloos in elkaar.
Beauregard was inmiddels begonnen aan een gebed waarin hij Lathander om hulp vroeg de twee verschenen demons weg te sturen van dit plane. Dat Lathander gehoor gaf was te merken want beide demons spatte in duizenden stukken uiteen.
Belros had zich ondertussen ontfermd over de minotaur die nog in leven bleek te zijn. Marcus’ banishment had effect gehad en de minotaur was zichzelf weer.
“Ik dacht dat de demon pit bewaakt werd?” vroeg Beauregard voorzichtig.
“Dat dachten wij ook.” antwoordde Marcus bedenkelijk.

Zijn minuten nog wel minuten?
“We liepen rechtstreeks in een ambush toen we op weg waren naar de barricades die we hadden opgeworpen.” De minotaur Ranh-Baah, een van de pious bullfighters van de tempel vertelde hetgeen hij nog kon herinneren voordat hij was overgenomen door de demon.
“Ik heb het vermoeden dat we te maken hebben met Baphomet demons.” zei Marcus. Dit soort demonen stonden voornamelijk bekend om de woeste en brute wilskracht waarmee zij hun slachtoffers onderwierpen.
Belros had Ranh-Baah gevraagd hen de weg te wijzen naar de barricades en zo liepen de vijf gezamenlijk door de tempel. Onderweg vonden Belros en Valerius een fles met daarin gesmolten een afdruk van een reusachtige demonische hand. Ook dit wees er volgens de demon-hunters op dat hier de Baphomet demons letterlijk een hand in hadden gehad.
Na een fiks kwartier lopen gaf Ranh-Baah te kennen niet meer zeker te zijn waar zij zich bevonden in de tempel. Het leek wel alsof de tempel volledig opnieuw was ingericht. Zachtjes sprak Valerius een detect magic uit. “Oh….” was zijn eerste reactie. Het was het soort ‘oh…’ dat Belros en Marcus wel eerder hadden gehoord en altijd voorspelde dit soort ‘oh…’ weinig goeds.
“Heren, volgens mij zijn we in een andere dimensie beland.” sprak de magiër ietwat afwezig. Waarschijnlijk werd hij wat afgeleid doordat alles om hen heen een magisch aura had en hij zijn groepsgenoten als outsiders zag.
“Of, wellicht een Maze.” Valerius legde uit dat hij van dergelijke spreuken had gehoord, maar er zelf nooit mee bezig was geweest. Of zij nu in een andere dimensie zaten of in een Maze spell, er zat niets anders op dan proberen eruit te komen.

Na een aantal minuten lopen, voor zover minuten minuten waren in een andere dimensie, stapten de groepsgenoten van een naar beneden lopende gang een kamer binnen met aan de muurkanten een 7-tal deuren en in het midden van de kamer een grote dubbele deur. Terwijl Valerius de runen rond de grote deur probeerde te ontcijferen en Belros voorzichtig een van de zeven deuren bestudeerde, deed Marcus een greep in zijn pasgevonden Bag of Useful Items. Tot zijn verbazing haalde hij zeven doodgewone knikkers tevoorschijn. Even stond hij bedenkelijk naar de knikkers te kijken tot hem een lichtje opging. Hij legde één van de knikkers op de grond voor hem. Opmerkelijk genoeg rolde de knikker pardoes de omhooggaande gang in, alsof het de zwaartekracht belachelijk wilde maken.
En mass volgden de avonturiers de knikker die tot stilstand was gekomen in de voorgaande kamer. Hier werden ze niets wijzer van en werd besloten terug te gaan naar de kamer met de zeven deuren.
Tot hun verbazing bleek de deur in het midden van de kamer te zijn verdwenen. Belros zag ineens aan het plafond een schaduwspiegeling van de kamer waarin zij zich bevonden.

Vanaf het moment dat Marcus had besloten om nog eens te kijken naar de plek waar de knikker terecht was gekomen, werd het een pandemonium. Bij terugkomst in de kamer met de 7 deuren bleek Marcus tegen de muur aan te lopen in plaats van op de grond. Na wat hersenspinsels en trial en error was de chaos compleet; paladins tegen de muren, minotaurs aan het plafond. Toen was de maat vol voor Belros en besloot een kruis te zetten bij de grote deur en deze vervolgens te openen. Op het moment dat hij de deur aanraakte slaakte hij een kreet en verdwijn in het niets. Achter de grote deur bleek sindsdien een deur in de vloer te zitten.
Na veel wikken en wegen en meer uit wanhoop dan uit wijsheid werd besloten om allemaal door de grote deur te gaan. Geen slechte keus, bleek achteraf, want ineens was de hele groep weer compleet. Nu bevonden zij zich in een kubusvormige kamer met aan alle muren mangaten die op vier verschillende manieren geopend konden worden. Al snel begon Valerius het systeem min of meer door te krijgen en adviseerde om iedere deur alle vier de manieren te proberen. Die opening waarbij je voelde dat de zwaartekracht zijn werk deed, dat moest de juiste uitgang zijn. Wonder boven wonder wisten ze op deze manieren vlot hun weg naar buiten te vinden.

tesseract01.bmp “Dit was een zogenaamd tesseract, of simpeler gezegd een octachoron.” probeerde Valerius tevergeefs uit te leggen.
“Ah… oké.“ antwoordde Marcus en stapte vervolgens de ruimte in die voor hen lag. “Dit vind ik momenteel iets belangrijker Valerius, dat van die kubussen mag je me nog een keer uitleggen.” De demon-hunter wees op de ruimte voor hem en met name naar een demonisch altaar. Ook zonder gebruik van een detect evil wist Marcus dat het altaar puur evil was.
“Er is hier een zeer sterke outsider presence.” waarschuwde Beauregard. Maar, Marcus was de demon-hunter al voor geweest en wachtte niet totdat de demon tevoorschijn zou komen. Met een luide stem turnde hij richting het altaar waarop de demon die zich achter het altaar had verscholen het hazenpad koos. Tegelijkertijd was het evil forcefield van het altaar verdwenen.
“Het bevalt me allemaal niets.” zei Marcus chagrijnig. “Waar is in vredesnaam die demon pit gebleven!?”
Ver buiten het gehoor van de groepsgenoten klonk een sinister gegrinnik doorspekt met haat en afkeer.

De Trychyan Golems

 
Eén voor één stapten de constructs van hen sokkel af en maakten zich klaar om de drie paladijnen aan te vallen. Valerius reageerde als eerste door zich in veiligheid te brengen middels een quickened teleport naar één van de hoeken van de grote schatkamer. Een paar seconden later steeg de magiër op de vleugels van een fly-spreuk omhoog.

In de tussentijd waren zowel Marcus als Belros omsingeld door een aantal constructs en werden zij van meerdere kanten aangevallen. Marcus schreeuwde “Showtime” en Belros pakte zijn Blue blade. Valerius kon het van een afstand beter overzien en bestudeerde de constructs middels een detect magic. Gecombineerd met de Knowledge Arcana-skill kwam Valerius erachter dat de constructs een kleinere versie van de iron golem waren, die de paladijnen eerder was tegengekomen. Dit waren Trychyan golems en zij waren lang geleden gemaakt door een volk genaamd Trychyans. Ondanks het feit dat deze golems kleiner waren, bleven het desalniettemin geduchte tegenstanders. Verder kwam Valerius erachter dat middels een Greater Dispel Magic deze golems tijdelijk konden worden uitgeschakeld.

Veel tijd te verliezen was er niet, want Marcus en Belros dreigden het onderspit te delven aan deze taaie tegenstanders. Opeens klonken er opnieuw archaïsche woorden en hoorde zowel Marcus en Belros een kleine explosie om zich heen. De golems hielden op met zich te bewegen!

“Mannen, ik kan ze slechts tijdelijk stilzetten, dus kom gauw mijn kant op!”, schreeuwde Valerius naar Marcus en Belros. Zij lieten zich dat geen twee keer zeggen en de beide paladijnen schoten langs de golems heen, richting de zwevende magiër, die nu langzaam omlaag kwam zweven. Terwijl Marcus richting Valerius liep, griste hij hier en daar nog wat items van de vloer van de schatkamer.

Op het moment dat de drie paladijnen bij elkaar waren gekomen, begonnen de eerste golems alweer te bewegen. “Ongelooflijk, ze weten mijn spreuk eerder te doorbreken dan ik had verwacht”, sprak Valerius met verbazing. Hierop sprak Valerius een teleport-spreuk uit en het drietal verdween plotsklaps in een flits, de schatkamer opnieuw in stilte achterlatend. Een moment later verscheen het drietal in de tempel van Astoth. Algauw maakte de nieuwsgierigheid zich meester van hetgeen ze allemaal hadden gevonden in de schatkamer van de draak en alle spullen werden op een hoop gelegd, onderzocht door Valerius en eerlijk verdeeld tussen de groepsleden. Het deel van de schat dat toebehoorde aan de stam en dat was betaald aan de draak als losgeld, werd uiteraard teruggegeven…

Het onderzoek begint…
Er waren reeds een aantal dagen verstreken en Valerius was inmiddels weer teruggekeerd in zijn bibliotheek. Echter de vondst van deze golems liet Valerius maar niet los. “Wat als we er een paar zouden kunnen meenemen van die schatkamer en verder in alle rust kunnen onderzoeken?”, zo mijmerde de tovenaar in zichzelf. Het zouden fantastische bewakers zijn van mijn bibliotheek… Hij bladerde nog eens in de boeken over Golem-constructie, die ze hadden gevonden in de schatkamer. Juist die pagina’s die meer zouden kunnen onthullen over hoe golems zouden kunnen worden omgeturnd, ontbraken in deze boeken. Wat een ironie! Toch was de situatie niet hopeloos. Hij kende iemand, een collega die in zijn bibliotheek woonde, die hem hiermee verder zou kunnen helpen, hopelijk…

Even later klopte hij op de deur van Yaron Shoform. Toen een stem “binnen” riep, stapte hij naar binnen. Binnen in deze kamer was het een enorme bende. Overal lagen stapels papieren, rollen perkament en stapels boeken. En hoe groot deze bende ook leek, de bewoner van deze kamer (letterlijk een bewoner want Yaron verliet zeer zelden deze ruimte) kon moeiteloos alles terugvinden in deze bende wat hij ook zocht.

Yaron was een unicum op zijn vakgebied. Hij had zich gespecialiseerd in het herstellen van documenten en rollen perkament waar stukken tekst slecht zichtbaar en dus slecht leesbaar waren. Yaron was zelfs in staat teksten terug te halen in boeken waar bladzijden uit ontbraken en juist deze kwaliteit had Valerius’ nodig om meer te weten te komen over deze golems. “Waar kan ik je mee van dienst zijn Valerius”, zo sprak Yaron terwijl hij druk bezig was met het beschrijven van een rol perkament. Hij was zo druk bezig dat hij niet opkeek van zijn werkzaamheden en verder werkte terwijl Valerius met verbazing keek met de snelheid waarop de oude magiër het perkament beschreef.

Terwijl Yaron verder schreef, vertelde Valerius over hetgeen hen was overkomen in de schatkamer van de draak en hoe ze ternauwernood waren ontsnapt. “En daarom kom ik nu bij jou in de hoop dat jij kunt ontcijferen wat er zou kunnen staan op de ontbekende pagina’s van deze twee boeken.”, zo eindigde Valerius zijn verhaal en reikte Yaron de twee boeken aan. Yaron stopte met schrijven en keek over zijn bril naar de twee boeken en pakte ze aan.
“ Nou, daar ontbreken inderdaad een flink aantal bladzijden van!” sprak hij geïrriteerd.

“Dat gaat me minstens een aantal weken kosten!”. “Ik ben bang dat we die tijd niet hebben”, sprak Valerius. “Ik heb je hulp dringend hierbij nodig en het moet echt binnen een halve week uitgezocht zijn. En ik weet dat je het kunt Yaron. Je bent m’n laatste redmiddel!”, zo sprak Valerius een beetje op Yaron in om hem van gedachten te veranderen.

Het koste even wat diplomatiek van Valerius’ kant maar uiteindelijk wist hij Yaron zover te krijgen dat hij het werk waar hij nu mee bezig was even te stoppen en meer prioriteit te geven aan Valerius’ verzoek. “Dank je wel Yaron, ik waardeer dit zeer!”, zo sprak Valerius Yaron toe. “Dus het lukt je om meer te weten te komen over deze golems en op welke wijze ze zouden kunnen worden omgeturned?”. “Kom maar over drie dagen terug, Valerius. Heb ik je ooit teleurgesteld?”, sprak Yaron en hij keek Valerius indringend aan. “Dat is waar, vriend, dat is waar”, gaf Valerius toe. “Ik zal je nu met rust laten. “Nogmaals hartelijk bedankt”. Maar Yaron hoorde hem al niet meer, zo diep was hij reeds geconcentreerd de boeken aan het doorlezen die Valerius hem had gegeven.

Valerius verliet Yarons kamer en liep naar de ruimte waarvan hij wist dat een tweede collega van hem druk bezig zou zijn; de alchemist Llana. Valerius had dringend healing-potions nodig in het geval ze zouden terugkeren naar de schatkamer. Valerius klopte op de deur van de alchemist en kondigde zijn aanwezigheid aan. De deur vloog open en Valerius werd letterlijk naar binnengetrokken. “Kom binnen, kom binnen, kom binnen! Jaaah, goed dat u er weer bent, waarde vriend Valerius!”, zo sprak de hyperactieve alchemist Valerius aan. “Hier probeer dit” en voordat Valerius iets kon doen werd hem een potion naar binnen in zijn mond geduwd en proefde hij een vieze smaak in z’n mond! “Gadver! Llana! Wat is DIT!”. En bij het uitspreken van deze woorden vlogen er opeens veren uit Valerius’ mond! “Hmm… nog niet krachtig genoeg, jammer! En hij gooide de rest van de inhoud van het flesje in een transparante kist waar zich een Ooze in bevond; een handige manier om mislukte drankjes efficiënt te laten verdwijnen.
“Waarmee kan ik u van dienst zijn, Meester Valerius!. Zeg het, zeg het, zeg het me!”. Toen de smerige smaak in z’n mond enigszins was verdwenen, sprak Valerius, “ik heb drie healing potions nodig en drie critical healing potions nodig en er zit enige spoed achter”. “Hmm… dat is geen probleem. Ik heb wel wat ingrediënten nodig en ongeveer een week de tijd.”. “Goed”, sprak Valerius, “ik laat een acoliet komen om een lijst op te maken van wat je nodig hebt en hem het laten halen.”. Voordat Valerius de kamer verliet drukte Llana hem een potion in z’n hand. “Hier! Mocht u tijdens een van uw reizen een wijze beslissing moeten nemen, dan kan deze potion u daar goed bij helpen. Maar ik hoor graag van u hoe de uitwerking van deze potion is. Dus als u dat voor mij wilt bijhouden, zou dat erg mooi zijn, Ja erg, erg, erg mooi!!!”. “Ik zal het voor je doen” zo beloofde Valerius.

Yarons Vondst
Na een halve week klopte Valerius bij Yaron aan op zijn deur en trad hij binnen. “Ik ben er niet helemaal in geslaagd om alle inhoud van de ontbrekende pagina’s terug te vinden. Drie dagen waren zelfs voor mij ietwat aan de korte kant. Wat ik ben te weten gekomen is het volgende:

• De golems zijn allemaal gemaakt met een missie
• Er is een triggerwoord waarmee de golems worden geactiveerd
• Middels een Legend Lore-spreuk kan de missie en het triggerwoord worden achterhaald
• Middels de Suggestion-spreuk kan missie en het triggerwoord worden veranderd zodat de golem een nieuwe missie kan krijgen, gekoppeld aan een triggerwoord

“Duidelijk! Dank je wel. Goed werk! Het is dus nu zaak om één zo’n golem uit de schatkamer te krijgen om deze vervolgens hier verder te kunnen onderwerpen aan jouw spreuken”, concludeerde Valerius. “Verder moet een speciale kamer worden geprepareerd, waar de golem verder kan worden onderworpen aan jouw onderzoek. Tijdens dit onderzoek moeten er twee man klaar staan om, zodra de golem ook maar een wenkbrauw beweegt en jou zou aanvliegen, deze direct te bestoken met Dispel Magic spreuken. Ik ga dit regelen. Nogmaals bedankt!”.

Het zou een twee-mans missie worden. Marcus en Valerius zouden afreizen naar de schatkamer en terugkeren met een golem. Belros zou met twee van zijn knights hen opwachten in de onderzoeksruimte. Wat kon er nog mis gaan? Het leek simpel. Bijna te simpel. Toen de healing potions bij Llana waren opgehaald waren Marcus en Valerius klaar voor hun missie.

Terug in de schatkamer van de draak
Een Teleport-spreuk bracht Valerius en Marcus terug in de kamer in dezelfde hoek van waaruit ze de laatste keer waren vertrokken. Echter nadat het tweetal waren gematerialiseerd, voelde Valerius dat er iets goed mis was. Hij voelde dat de connectie met de Weave een stuk verslechterd was. Toen hij de ruimte inkeek zag hij tevens dat er in het midden van de kamer een golem stond, die de paladijnen niet eerder hadden gezien. Deze golem bestond geheel uit edelstenen. Instinctief wist Valerius dat dit wezen zijn spreuken kon tegenhouden. Ze hadden nu grote problemen, want het tweetal zou nu niet meer zo gemakkelijk deze ruimte kunnen ontvluchten deze keer.

Deze keer was Azuth met hen. Want alhoewel keer op keer de spreuken van Valerius werden tegengehouden, Valerius toch het gevoel had dat vroeg of laat een spreuk van hem door het zogenaamde schild van de Gem Golem heen zou komen. De situatie werd grimmiger en grimmiger en op een gegeven moment moesten Marcus en Valerius zich, half verscholend achter een grote kist, zich verdedigen tegen de horde golems die zich op het tweetal hadden gestort.

Het was juist op een moment dat Marcus zijn zwaard in het voorhoofd had gestoken van een golem, dat Valerius eindelijk met succes een Teleport-spreuk kon uitspreken en het tweetal ternauwernood de kamer kon verlaten met een golem! Was deze laatste spreuk van Valerius opnieuw tegengehouden, dan hadden de twee paladijnen het waarschijnlijk niet overleefd.

In een flits materialiseerden Valerius, Marcus en de golem in de onderzoekskamer in de bibliotheek van Valerius. Op dat moment verstarde de golem en leek de zojuist vechtende golem opeens op een ijzeren standbeeld. “Zo dat duurde langer dan ik had verwacht!” Zo klonk de Voice van Astoth ter verwelkoming…

Het onderzoek naar de herkomst van de Trychyan Golems kon eindelijk van start gaan!

De gangen van Lackbar’s Lach

 
De groep paladins loopt samen met de ingehuurde dwerg en de kinderen die inmiddels gered zijn kris kras door het gangenstelsel van Lackbar’s lach.
De vochtige lucht zorgt ervoor dat je al snel een benauwd gevoel hebt als je een aantal gangen doorloopt en het zicht is nog steeds afhankelijk van een bullseye die door Valerius word gedragen.
Destrin die achterop loopt probeert zo goed als het kan de kinderen in bedwang te houden en mee te nemen met de grote hagedis als pakezel.
“Een schuine gang naar beneden, aan het einde een soort van poort als doorgang.”
Grondl laat weten dat de groep een nieuwe grot nadert.

Belros heeft een moment van euforie als hij de Lisolas, één van de leiders van de rovers bende, naar de grond slaat.
De weerloze vrouw was onder de invloed van een van de sterke spreuken van Valerius en kon zich niet verweren tegen de onthoofding die Belros op haar uitvoerde.
De leider van de Astothianen op Toril die kreeg onmiddellijk een gevoel van spanning en even zelfs een moment van spijt bij het snel recht dat hij hier wel erg snel toepaste.
Seconden van twijfel maakte plaats voor opluchting en de smaak van het recht toen Marcus aan kwam lopen.
“Wat zijn dit voor mensen die dit soort wapens hanteren?”
De paladin van Torm wees op de donkere dolk van de vrouw die op de grond lag.
Belros keek Marcus aan en veegde het bloed van zijn zwaard.
“De dolk heeft een kwaadaardige kracht om zich heen hangen.
Ik had moeite om de dolk te ontwijken en ben er zeker van dat als zij me ermee had geraakt ik er echt niet gelukkig van had geworden, misschien kan jij er meer over te weten komen.”

Belros spoorde Marcus aan om de dolk nader te onderzoeken terwijl ook Valerius aan kwam lopen.

Belros kijkt ondertussen naar de 3 kinderen die ze net hebben weten te bevrijden van hun belagers, maar hij kijkt in het bijzonder naar het ene kind wat levenloos op de grond ligt.
Had hij dit kunnen voorkomen door zijn wapens met Marcus af te geven of had dit misschien 4 dode kinderen betekend?
Met dit soort mensen valt niet te praten want dat heeft Belros duidelijk geprobeerd met zijn zwaard op de grond.
Een paladin gaat voor het goede en zal alles doen om onschuldige te beschermen maar houd dat in dat hij zijn wapens moet afgeven aan een bende rovers die nog twintig kinderen ergens vasthouden?

Was dit een fout of een lot wat een bij een ieder op zijn pad ligt?
Vragen vliegen door het hoofd van Belros terwijl hij op 3 gevangen bende leden afloopt die al goed de schrik in zich hebben van Marcus zo te zien.
Belros ondervraagt ze op een rustige manier en stuurt er daarna 2 weg naar de uitgang van Lackbar’s lach en houd er een bij hem om een kaart van het grotten stelsel te tekenen en de weg te zijzen.
Grondl kijkt de voice van Astoth eens aan en schraapt zijn keel.
“Sir Belros, is het niet een fout om 2 bende leden te laten gaan?
Moeten we ze niet bij ons houden om het roepen van hulp te voorkomen?”
De dwerg die heeft wel een punt maar Belros kijkt hem wat minachtend aan en zegt
“Grondl, je bent door ons gehuurd om de weg te wijzen en niet om mij te vertellen wat ik wel en niet goed doe.
Deze mannen zullen wel beter uitkijken om nog eens op ons pad te komen aangezien ze weten wat dan het gevolg zal zijn, ook hun zijn gewoon huurlingen die opdrachten uitvoeren en ondanks deze niet zijn goed te praten heb ik geen zin om over een paar uur met een stuk of 20 kinderen en 30 rovers achter me aan te lopen, dat word wel erg druk dacht je niet?”
Belros trekt zijn wenkbrauwen vragend omhoog.

“Ook een punt……mij hoor je niet meer.” de dwerg fluistert zijn antwoord bijna en gaat weer een stukje terug de gang in waar nu een stuk of 10 kinderen staan die zijn protectie wel kunnen gebruiken.

Ondertussen een hoop tumult over de dolk tussen Valerius en Marcus en als Belros aan komt lopen hebben de 2 net een discussie achter de rug wat met de dolk te doen.
Het blijkt dat Marcus het idee had dat er een identiteit in de dolk zat die vervolgens door een gebed van Marcus in Valerius geslopen zou zijn en zo de weer deze wereld zou kunnen betreden.
Het blijkt later toch niet zo te zijn en de dolk word in een doek gerold en mee genomen door Valerius voor nader onderzoek.
Marcus heeft het idee opgevat om een boog mee te nemen van een van de dode rovers in deze grot om zo later wat van afstand te kunnen doen, omdat we steeds in situaties komen waarbij de afstand een probleem is zal dat later een goede keuze blijken.
Met wat kunst en vliegwerk en Destrin en de grote hagedis die als pakezel voor de kinderen fungeren vervolgen we onze weg.

Grondl doet zijn werk goed tot nu toe en krijgt nu ook nog hulp van een getekende kaart en wat instructies van de vastgebonden rover die met ons mee loopt.
Na wat donkere en natte gangen naderen we een grote ruimte die gevuld is met zand en op twee plateau’s staan 5 kinderen (10 in totaal).
In de grote ruimte staan verder een aantal rovers onze kant op te kijken.
Ze bewegen niet en als we langzaam de grot inlopen lijken ze niet te reageren en blijven strak onze kant op kijken.
Langzaam loopt Belros naar binnen, de rovers blijven stil staan als de voice van Astoth de grot verder in loopt.
Als Belros wat dichter bij komt ziet hij dat de mannen die in de ruimte staan bedekt zijn met een dunne laag zand, als hij eentje met de punt van zijn zwaard aantikt dan zakt hij in elkaar.
Het is duidelijk dat deze figuren hier staan als afleiding en niet als verdediging.
Marcus die inmiddels de andere kant van de grot is ingelopen die ziet wat er bij Belros gebeurt en neemt het in zich op.
De kinderen die op de plateau’s staan zijn stil en het idee dat Valerius al eerder had zet Marcus op scherp.
De magic user had het idee dat de plateau’s een mechanisme herbergen waarmee ze kunnen wegzakken in het zand en daarmee de kinderen mee nemen.
Als je dus van een van de plateau’s de kinderen pakt dan zakken de andere weg?
Het zou kunnen, dus voorzichtigheid bij Belros en Marcus is aanwezig.
Als Marcus achter zich kijkt de gang in waar Valerius nog staat en contact met hem zoekt blijkt het dat Valerius de beide paladins in de grot niet meer kan horen en ook in de grot kunnen ze niet met de kinderen communiceren.
Er hangt duidelijk een silence in de grot en dit in combinatie met de zand beelden van de rovers doet sterk het vermoeden wekken dat er iets te gebeuren staat.
Belros heeft het nog niet gedacht of uit een van de beelden wat verderop springt een duister figuur.
Het is de assassin die eerder al een van zijn eigen mannen omlag toen deze gevangen was genomen en met de groep mee liep.
Deze keer heeft hij het gemunt op de magic user en er komt een seconde later een kruisboog bout op Valerius af suizen.
De bout raakt hem maar niet fataal gelukkig, Belros probeert in reactie op de assassin af te rennen maar word zwaar opgehouden door het dikke hoge zand op zijn pad.
Ook Marcus heeft moeite met lopen en nu komt de boog die hij eerder heeft gepakt van pas en hij wisselt de boog in voor zijn zwaard.
Belros komt langzaam maar zeker dichterbij zijn tegenstander maar deze verdwijnt plots en is weg.
Een aantal minuten later komt hij tevoorschijn in een ander hoek van de grot en deze keer is Belros zijn prooi.
Hij heeft de paladin een aantal minuten geobserveerd en probeert hem nu dodelijk te raken met zijn kruisboog.
De bout gaat recht op Belros af en lijkt hem te gaan treffen.
Een meter of twee voordat het projectiel doe treft geeft het zwarte leather armor van Belros een blauwe gloed af en het is net of de lucht om de paladin heen verwarmt word en begint te trillen.
De trilling in de lucht zorgt ervoor dat de kruisboog bout twee meter voor zijn doel van koers afgaat en ver naast de paladin neer komt, Astoth staat nog steeds achter zijn klankbord en dat geeft Belros een goed gevoel.
Het probleem is alleen dat de assassin weer een eind verderop staat en het lopen in deze ruimte echt een ramp is.
Marcus is echter het schieten met een boog niet verleerd, hij heeft duidelijk deze vorm van krijgskunst bij gehouden in zijn tijd dat hij in Darromar was.
Hij vuurt een salvo af van vier pijlen en deze treffen de assassin allemaal, eentje doorboort het armor zelfs helemaal en een kreet van pijn galmt door de grot.
De duistere man probeert nog wat te doen maar de volgende salvo van Marcus die vloert hem definitief, Belros kijkt Marcus aan en is duidelijk onder de indruk van de schietkunsten van zijn vriend.
Na een paar minuten als het gevaar even weg lijkt te zijn?
Gaan we maar eens kijken hoe we de kinderen kunnen bevrijden zonder dat we een of ander mechanisme in werking zetten.

 

The Children of Yad Ezra

 
Na het horen van het ontstellende nieuws dat notabene vlakbij de tempel van Astoth kinderen van de Yad Ezra stam waren ontvoerd, werden de nodige voorbereidingen getroffen door Belros, Marcus en Valerius.

Zo ging Marcus meer informatie verzamelen via zijn netwerk over de laatste stand van zaken van de ontvoering. Ook Valerius liet zijn studenten onderzoeken of er legendes bekend waren over het gebied waar de kinderen waren ontvoerd. Na enige tijd werd het volgende bekend aan informatie.

Een groep van twintig kinderen zou zijn ontvoerd. Een keer per week werd de stam bezocht door een afgevaardigde van de groep rovers voor het ontvangen van losgeld. Het bedrag varieerde van 1000 gp tot 5000 gp. De kinderen werden vastgehouden in een grot op slechts twee dagreizen vandaan van de tempel van Astoth. Scouts hielden de omgeving van de grot scherp in de gaten. De stam durfde geen vergeldingsacties uit te voeren, dan wel de autoriteiten te waarschuwen aangezien anders de kinderen zouden worden vermoord. Valerius wist nog toe te voegen dat de grot in vroegere dagen werd gebruikt als toevluchtsoord van nomadenstammen die door de Pasha van Calimshan werden vervolgd. Er zou dan ook een complex gangen-stelsel in de grot bevinden.

Aangezien het duidelijk was dat een dwerg zeer handig zou zijn als metgezel tijdens het onderzoeken van het grottenstelsel, werd Marcus erop uitgestuurd om er een te vinden. Aldus werd Grondoll ingehuurd om de kleine groep Paladijnen te vergezellen tijdens het terugvinden van de ontvoerde kinderen. Voor het dragen van het proviand werd een grote hagedis ingehuurd. Dergelijke lastdieren konden beter tegen de hitte dan de gebruikelijke muilezels of paarden. Om beter bestand te zijn tegen de hitte in de woestijn werd het afgeraden om met de volle wapen uitrusting te reizen naar de grot. Belros besloot daarom zijn zwarte leather aan te trekken en zijn harnas thuis te laten. Marcus besloot zijn harnas wel mee te nemen, maar onderweg zijn magical vestment te gebruiken. Valerius nam ook zijn mythrill armor mee en gebruikte onderweg de bescherming van een Armor-spreuk. Grondol de dwerg, had schijnbaar alleen wat lappenkleding aan. Echter om zijn polsen had hij koperen armbanden. Valerius merkte direct de magische gloed die daar vanaf kwam…

Met behulp van de teleport stone werd groep zo vlakbij mogelijk geteleporteerd bij de ingang van de grot en vervolgde de groep haar weg hiernaartoe. Op weg hiernaartoe, liep Destrin een beetje vooruit en opeens rook zij de geur van mensen niet ver hier vandaan. Hierop veranderde Valerius in een gier en steeg hij op om de omgeving wat beter te verkennen.

Algauw zag hij verscholen achter een zandheuvel, iemand zitten die de groep al een tijdje in de gaten had gehouden. Ook had dit figuur Valerius zien veranderen in een gier! Het figuur nam opeens de benen en Valerius vloog het figuur achterna. Toen het figuur stopte en zijn boog pakte en een pijl afschoot, besloot Valerius terug te vliegen en verslag uit brengen. “Waarom heb je hem dan niet gepakt toen hij wegliep!”, riep Belros tegen Valerius toen deze weer was terug veranderd. Hier had Valerius niet echt een weerwoord tegen. “Laten we er dan maar gauw achter aan gaan voordat hij de rest kan alarmeren”, stelde Marcus voor. Zo snel mogelijk als kan, zette de groep de achtervolging in en al gauw werd het spoor gevonden. Echter tot ieders verbazing hield dit opeens op!

Valerius voelde dat hier magie in het spel was en sprak een detect magic uit. Algauw zag hij de zweem van magie en stelde hij vast dat een teleport was uitgesproken of was geactiveerd. “Goed!”, sprak Belros geïrriteerd, “we kunnen er nu in ieder geval vanuit gaan dat onze komst bekend is gemaakt intussen!”. Valerius keek even geïrriteerd naar Belros maar besloot maar niet hierop te reageren en hij vervolgde zwijgend z’n weg. In zijn gedachten speelde hij met de vraag hoe de verkenner een teleport tot zijn beschikking zou kunnen hebben gekregen. Dit kon duiden op een machtig figuur dat de leiding zou hebben in de grot. Was hier wellicht een tovenaar bij betrokken?

Op een gegeven moment bereikte de groep een duinpan en vanaf deze verhoging zag de groep even verder de ingang van de grot, die verdacht veel leek op een sinistere glimlach… Links bij de ingang leek iets heen en weer te zwaaien, maar het was niet mogelijk van deze afstand te zien wat dit was.

Toen de groep de ingang van de grot dichter was genaderd, bleek het object een lege ijzeren kooi te zijn die heen weer zwaaide aan een ijzeren ketting aan de ingang. Wat de reden was dat dit hier hing kon niemand zeggen. Binnen in de grot was het donker en Valerius besloot zijn bulls-eye aan te doen. Terwijl de groep verder naar binnen liep, keek Marcus nog eenmaal achterom. Het bevreemde hem dat de hete lucht buiten de ingang van de grot, die normaliter van boven naar omlaag trilde, nu heen en weer trilde. Hij maakte Valerius hierop attent. Valerius keek aandachtig naar de ingang. “Interessant”, merkte hij op, “onze gastheer heeft ons opgesloten; de ingang is afgesloten door een Wall of Force!”. Toen de dwerg Grondoll dit hoorde, sprak hij een command-woord uit waarbij zijn koperen armbanden kort opgloeiden. Hierop werden eerst zijn armen gehuld in een harnas, daarna zijn bovenlichaam en tenslotte was hij geheel gehuld in een harnas. “Zo, ik ben voorbereid! Laat ze maar komen!”. Hierop vervolgde de groep z’n weg.

Als eerste kwam de groep op een ruimte waar een tweetal stoelen waren omver gegooid. Marcus voelde dat er hier een zweem van evil aanwezig was. Ook Destrin voelde dat er hier iets niet in orde was en liep nerveus heen en weer. Opeens klapten er drie luiken in de muren omhoog en verschenen er drie boogschutters die onmiddellijk hun bogen op de groep richtten. Valerius werd als eerste door een pijl geraakt en hij voelde het gif dat op de pijlpunt zat, door zijn lichaam gaan. Maar op de een of andere manier voelde hij dat hij er niet of nauwelijks last van had.

Kort nadat de pijlen waren afgevuurd kwamen er vanaf de andere kant van de ruimte ook een drietal figuren aangelopen met getrokken zwaarden. Toen dit drietal zag hoe eenvoudig de boogschutters door Valerius en Belros werden verslagen, namen zij al gauw de benen. Destrin was er echter een te snel af en wist deze tegen de grond te gooien. Algauw gaf de man zich over en kon hij worden vastgebonden en ondervraagd door Belros.

Het koste Belros niet veel moeite om informatie uit deze man te krijgen. Zijn naam was Jordrek en hij vertelde dat de leider van dit complex Razar heette en dat hij de kinderen in het midden van het complex had verzameld. Met welke reden Razar dit had gedaan, kon hij niet zeggen. Razar had verder twee handlangers; Nargoen, een reus van een kerel, en Lisolas, een zeer valse vrouw. Razar zelf was een machtig tovenaar.

De groep besloot Jordrek mee te nemen en de groep vervolgde haar weg. Op een gegeven moment arriveerde de groep in een grote grot. Belros wilde op dat moment net aan Jordrek iets over deze ruimte vragen, toen deze opeens levenloos op de grond neerviel. Marcus onderzocht hem en vond al gauw de doodsoorzaak: Jordrek’s keel was doorboord door een pijl! Het feit dat het bloed aan de pijlpunt donkerder eruit zag, duidde op de aanwezigheid van gif. Echter was de pijl zo vakkundig door Jordrek’s nek geschoten, dat de man op slag dood was geweest zonder dat de uitwerking van het gif daarvoor nodig was geweest. Belros zag een vrouwelijke schim aan de andere kant van de grot verder het grotten complex in schieten. Waarschijnlijk was dit Lisolas geweest… Valerius kon een gedachte niet onderdrukken dat de vrouwelijke assassin net zo gemakkelijk een ander groepslid had kunnen vermoorden van zo’n afstand…

De groep liep verder door en men kwam uit op een brede gang. Links bij de ingang, op een verhoging, waren twee stoelen geplaatst. Op iedere stoel zat een vastgebonden kind met een prop in z’n mond. Onder iedere stoel kon Valerius een luik zien en hij had het sterke gevoel dat als een kind van een stoel zou worden gehaald, het luik onder stoel van het andere kind zou openen… De kinderen zouden waarschijnlijk precies tegelijkertijd van de stoelen moeten worden getild.

Terwijl Marcus en Valerius de stoelen met de kinderen aan het onderzoeken waren, zag Belros opeens dat Destrin en de hagedis, moeite hadden op de grond stil te blijven staan, alsof de grond te heet werd onder hun voeten. Ook Valerius voelde plotseling dat het heet onder zijn voeten werd. Grondoll onderzocht de grond en zag al snel de oorzaak van het probleem: het grootste gedeelte van de gang was bedekt met een zeer bijtend zuur dat uit de grond naar boven kwam.

Zo snel mogelijk trok de groep zich terug naar de ingang van deze brede gang. En dat was net op tijd want de dunnen schoenen van Valerius waren geheel weggevreten door het zuur. Marcus had gelukkig nog een paar schoenen bij zich en gaf deze aan Valerius.

Er werd een plan gesmeed om de kinderen te bevrijden. Marcus bond doeken onder elk van z’n schoenen (om zo z’n schoenen te beschermen tegen het zuur), trok z’n zwaard en ging terug de brede gang in en plaatste zijn zwaard onder het stoel van een kind. Valerius terug zijn wand of Telekinesis en richtte dit op het tweede kind. Bij de derde tel tilde Marcus het ene kind op terwijl Valerius met de telekinetisch straal het andere kind op tilde. Op hetzelfde moment klapten gelijktijdig de luiken onder de stoelen open. Op de bodem van deze twee gaten was hetzelfde zuur te zien waarmee de grond in deze gang was bedekt. De kinderen zouden een vreselijke dood zijn gestorven wanneer zij beiden naar beneden waren gevallen…

De kinderen werden bevrijd van hun touwen en de de prop werd uit de mond gehaald. Nadat ze wat voedsel hadden gegeten en enigszins waren bijgekomen, vertelden ze dat ze al vier weken in deze grotten waren. Meer wisten ze niet te vertellen. Nadat Belros de kinderen onder een deken op de grote hagedis had geplaatst, ging de groep verder. Het gehele gezelschap rende de gang snel door zodat het zuur geen tijd had zich in te werken op het schoeisel van mens en dier.

Aangezien Jordrek had verteld dat de kinderen zich in het midden van het complex bevonden, probeerde Grondoll de groep zo goed mogelijk naar het midden van het complex te leiden. Even later liep het gezelschap opnieuw een grote ruimte in.

Nu bevonden zich daar drie kinderen die rechtop gehouden werden door een touw dat strak om de nek van ieder kind was gebonden. Vanaf hun nekken liep het touw verder omhoog de duisternis in. Het kon niet anders of er zou iets vreselijks gebeuren wanneer het touw zo maar zou worden doorgesneden om de kinderen te bevrijden, maar wat precies? “Het lijkt wel alsof degene die deze sadistische grappen uithaalt met deze kinderen ons probeert te vertragen en zelf tijd probeert te winnen…”, mompelde Valerius binnensmonds.

Marcus kwam met het volgende plan om de kinderen te bevrijden. Grondoll, Belros en Marcus gingen ieder vlak bij de kinderen staan. Op de tel van drie zouden ze tegelijkertijd het touw doorsnijden en de kinderen wegtrekken van hun positie. Zo gezegd zo gedaan. Precies gelijkertijd werden de touwen doorgesneden. De touwen, die van een elastisch materiaal waren gemaakt, schoten meteen omhoog de duisternis in en van boven klonken de geluiden van “klik-klak”, alsof iets zwaars op dat moment werd losgelaten. De drie helden grepen op dat moment ieder een kind en sprongen weg van de plek waar de kinderen zojuist stonden. Precies op tijd want van boven kwam met een razende snelheid een enorm blok graniet omlaag zeilen om met een enorme klap op de grond terecht te komen. Gelukkig mankeerden de kinderen niets.

De groep helden hadden nu vijf van de twintig kinderen bevrijd. Welke sadistische grappen zou Razar nog in petto hebben voordat de confrontatie zou plaatsvinden tussen Razar en zijn twee handlangers, Nargoen en Lisolas…

 

Intermezzo Belros Solo

 
“Voice van Astoth.”, de monnik die de heer van de tempel groette, was duidelijk buiten adem.
Ondanks de koelte van het gebouw hier in de verzengende woestijnhitte, parelden de zweetdruppels duidelijk op het voorhoofd van de jonge aanhanger van Astoth.
Hij boog diep voor Belros die glazig naar een aantal vellen perkament voor hem op het houten bureau staarde.
Afwezig mompelde Belros: “Hoe kan dat dan? Zoveel geld verdwenen in zo’n korte tijd?”
De jonge monnik die kennelijk dacht dat hem de vraag werd gesteld, hervond zijn adem: “Heer, uw geste van Barmhartigheid in Trademeet is een gigantisch succes geweest. Nu, pas drie dagen na uw toezegging om gezinnen in nood tien goudstukken te geven, hebben zich al duizenden weduwes gemeld bij de tempel. De priesters aldaar kunnen het nu al niet meer aan om alle aanvragen te behandelen. Er zijn al drieduizend aanvragen gehonoreerd en er staan nog zeker vijfduizend aanvragen in de wacht. De grootsheid en vrijgevigheid van Astoth en zijn tempel zijn in de wijde omtrek van Trademeet, nu al beroemd.”

Geschokt keek Belros op: “Wat? Achtduizend gezinnen die slachtoffer zijn van de oorlog?” Zoveel gezinnen wonen er niet eens in Trademeet!”
De monnik schrok van de venijnige reactie van Belros. “Ook weduwes uit de omgeving melden zich massaal, heer.”, antwoordde de monnik benepen.
“Hmm, dit klinkt als fraude. Iemand moet hier beter toezicht op houden. Iemand met verstand van cijfers.”, Belros wist dat Skylar een trouwe volgeling was en zijn zwaard menig geschil in het voordeel van Astoth kon laten uitvallen. Hij wist echter ook dat Skylar niet de man was met de beste aanbeveling wanneer het aankwam op het besteden van geld naar eigen beste inzicht.

De monnik schraapte voorzichtig zijn keel en trok hiermee weer de aandacht van Belros die zijn gedachten weer liet wegdrijven naar het moment dat hij had geroepen dat hij voor alle weduwes van de oorlog financiële steun zou bieden.
“Wickport, vertel, wat kan ik voor je doen?”, de monnik knikte kort en stak van wal: “Hoewel ik inmiddels begrijp dat uw aandacht wordt opgeslokt door de ontwikkelingen in Trademeet, wil ik u ook ander nieuws, dichterbij de tempel hier onder de aandacht brengen. We kregen namelijk zojuist bericht van de nomaden hier een dagreis verwijderd van de tempel. Zij zijn het slachtoffer geworden van een schermutseling en hoogstwaarschijnlijk een roofoverval van een lokale bende rovers. Het nieuws verspreid zich als een lopend vuur en boze stemmen beweren nu al dat Belros en de tempel van Astoth, zich nu drukker maken om in een goed daglicht te blijven in het verre Tethyr, terwijl hier, vlak onder hun neus, de aanhangers van het eerste uur het moeten ontgelden en de tempel niet ingrijpt.”

Belros keek scherp over het bureau heen: “Wat is er precies aan de hand?”
De monnik vervolgde: “De nomaden, trouwe volgelingen van Astoth, worden afgeperst door deze roversbende. Een fors aantal kinderen van gezinnen zijn ontvoerd en worden gebruikt om losgeld te krijgen van de nomadenstam. Wat bij slechts weinigen bekend is, is dat de nomaden een aardig fortuin hebben vergaard in de handel tussen de overige nomadenstammen en het vorstendom Calimsham. Rijkdom waar zij ook fors van doneren aan de tempel van Astoth. Kennelijk wist iemand met slechte bedoelingen hier toch van en heeft het plan opgevat om het fortuin middels afpersing afhandig te maken. De nomaden doen zelfs de donaties aan onze tempel in het grootste geheim om juist te voorkomen dat zij het onderwerp van rovers zouden gaan worden. Hun donaties zijn de bedragen die in onze boeken opgetekend staan als: neveninkomsten onderzoeken overgebleven relikwieën Astoth. Onnodig te zeggen dat wanneer iemand deze kennis toch tot zich heeft kunnen nemen, een zeer intelligent iemand moet zijn.”

Belros knikte kort en gebaarde dat de monnik verder moest gaan: “De sajir Bin Taflu, leider van deze nomadenstam gaf aan dat de kinderen waarschijnlijk worden gegijzeld worden in Lakhbars Lach, de gigantische grot twee dagen ten zuidoosten van de tempel. Ze durven de kinderen niet zelf te bevrijden omdat bij ontdekking de kinderen zeker gedood worden. De sajir heeft zelfs mij dit in strikt vertrouwen verteld, omdat hij denkt dat hij verder niemand kan vertrouwen. Wanneer uitkomt dat hij the Voice of Astoth om hulp heeft gevraagd, zullen de kinderen van de stam zeker gedood worden voordat ze bevrijd kunnen worden.”

“Hmm,”, Belros dacht kort na en resumeerde toen: “Dus eigenlijk wordt er in onze achtertuin een stam afgeperst die de tempel een warm hart toedraagt en royaal doneert? Hierdoor verslapt het vertrouwen van deze stam in onze tempel én stromen er tegelijk minder inkomsten binnen? Moet alles in het uiterste geheim worden ondernomen omdat de kinderen anders gedood worden? En kunnen we niet met een grote groep op pad om deze rovers voor het gerecht te slepen, omdat we onze verrassing dan prijs geven en ze de kinderen zeker zullen doden?”

De monnik keek even kort opzij en knikte toen instemmend.
“Dat is iets wat ik dan denk ik zelf moet oplossen met heel klein groepje anderen.”, bromde Belros.
“Zo klein mogelijk, Voice van Astoth.”, stemde de monnik in.
The Voice van Astoth bekeek de jonge monnik nog een keer van top tot teen.
“Jij bent volgens mij wel goed met cijfers, nietwaar?” “Euh, wel redelijk, heer.”
“Dan heb ik voor jou een andere belangrijke taak. Heb je warmere kleren? Kleding die je in Tethyr kunt dragen? Zo in de buurt van Trademeet, wanneer je Eerwaarde Skylar Krewis ondersteunt met het nemen van beslissingen tot toewijzen van tempelgelden?”

De monnik slikte kort….