Marcus had geen tijd te verliezen, dit wist hij zeker. Nog geen drie uur geleden was hij met zijn paard Whirphyn, en uitrusting door de portal of Astoth gereden. Het was jaren geleden dat hij in Saradush was geweest, maar eenmaal door de teleportal voelde het aanzicht van de handelsstad weer vertrouwd als vanouds. Belros had de portal van Astoth ingesteld op een lokatie net buiten de stad. Zoals gezegd, Marcus had geen tijd te verliezen en had besloten zijn geliefde stad links te laten liggen. “Het ziet er nu toch een stuk somberder uit,” had hij zichzelf voorgehouden, terwijl hij de zwarte regen van de Ténébreux vervloekte. In plaats van richting te zetten naar Saradush had de Beneve de handelsroute verlaten en Whirphyn aangespoord richting het noorden, richting de Gorge of the Fallen Idol.
De haste die Valerius had uitgesproken over Whirphyn zorgde ervoor dat Marcus binnen drie uur Saradush ver achter zich had gelaten en inmiddels de high plains of Nomog-Geaya had bereikt. De vonken sloegen van de hoefijzers terwijl Whirphyn met ieder sprong minimaal tien meter overbrugte. Het zweet lag het dier als een klamme deken over de vacht en zo af en toe spatte grote druppels zout vocht op de armen en in het gezicht van Marcus. De half-elf merkte hier niets van. Buiten het feit dat de paladin al zijn horsemanship moest aanspreken om Whirphyn de baas te blijven, waren zijn gedachten hem een ruime honderd kilometer vooruit. Marcus dacht aan maar een iets, Hidden Veil. Het bosgebied waar de paladin van Torm jaren geleden was ingewijd in de tradities en toewijdingen van de order der demon hunters.
Count your scars
Master Brem Colleen luisterde naar het geluid van de grotten. Hij hoorde hoe in de verte van het grottenstelsel een monotoon druppelende stalachtiet met de rust van de eeuwigheid zijn staande evenknie vorm gaf. Master Colleen sloot zijn ogen voor de lage ruis van een permanente windvlaag, die op het aanzwellen van de wind veranderde in hoge fluittonen. ‘De stem van Grumbar draagt hier verder dan het licht.’ mompelde hij. Licht… iets wat hij al vele dagen niet gezien had. Na dagen van achtervolging had de Nalfeshnee uiteindelijk zijn toevlucht gezocht in de duistere grotten van de Gorge. Uur na uur had Colleen de demoon op de hielen gezeten. En telkens wanneer het hellegebroed dacht te zijn ontkomen wist de master demon hunter het spoor weer op te pakken. Colleen ‘the Relentless’ deed zijn bijnaam eer aan. Vanuit zijn belt pakte de demon hunter een schijnbaar simpel medallion en begon het het zilveren voorwerp met ruime ronde bewegingen te draaien. Met samengeknepen ogen tuurde Master Colleen door de reflectie die het pendulum veroorzaakte en hield zijn linkerhand half voor zijn ogen, alsof hij verblind werd door de vage schittering. Een normaal mens had in het pikkedonker waarin Colleen al dagen rondliep sowieso niets kunnen zien, laat staan dat hem iets was opgevallen aan het ronddraaiend medallion.
Langzaam stond Colleen op terwijl hij in hetzelfde tempo het medallion bleef draaien. Voorzichtig stapte de master demon hunter door een doorgang naar een grotkamer. Zonder het medallion snelheid te laten verliezen pakte Colleen met zijn linkerhand een tweede voorwerp uit zijn beltpouch; een simpel stokje met daaraan een reeks in elkaar geklonken ringen. Als een volleerd vingergoochelaar draaide hij in een beweging het stokje 360 graden in het rond. Een helder hoog geluid vulde de grotkamer. Zachtjes tikte hij met zijn duim tegen hetstokje waardoor de ringen opnieuw de heldere hoge noten voort brachten. Even hield de jager een moment stilte om te luisteren wat het effect was. Eerst leek er niets, maar daarna klonk in de verte een onaardse brul, alsof de demoon tot in het diepst van zijn inktzwarte ziel was geraakt. “Sweet sounds of Sammorah”, glimlachte Colleen, “elke keer weer een succes.” De demon hunter liep voorzichtig door de grotkamer. Keer op keer zijn duim op het stokje tikkend en continue turend door het ronddraaiend pendulum. Het gehuil van de demon klonk wederom. Opeens vond de hunter waar hij naar op zoek was… door de schittering van het pendulum ontwaarde zich het verse spoor van een voorbij gekomen outsider. Het eeuwenoude pendulum had door de jaren niet aan magische kracht ingeboed en wist nog steeds feilloos ieder spoor van een outsider te herleiden, zo ook van de Nalfeshnee. Met de precisie van een volleerd ranger onderzocht de demon hunter het oplichtende langgerekte spoor voor hem; deels op de harde vloer van het grottenstelsel, deels op de donkere vochtige stenen wand. Voorzichtig schraapte Colleen iets van het residu van de wand en duwde het met een gebolde duim in zijn neusgat en snoof diep.
Ineens viel het Colleen op dat de stilte was teruggekeerd in het grottenstelsel, net te laat, en hij wist het. In een flits kwam zijn prooi op hem af. Geen lichaam, slechts rook. In een tijdspanne van nog geen seconde materialiseerde de demoon zich naast de demon hunter, sloeg de pendulum uit zijn handen en was weer verdwenen. ‘No cheating… fuckhead.’ in gorgelende klanken riep de demoon Colleen een aantal verwensingen toe. Het ene moment kwamen de verwensingen van links, dan weer van rechts. Opeens van boven, veraf, en dan weer heel dichtbij. ‘They call you Tamer of Orogh-Thou!’ schreeuwde de demoon. ‘I have spoken to Orogh-Thou in Hell and he swears you tricked him!’ de demoon draaide dan weer in grote cirkels om Colleen heen, dan weer verderaf, waarna hij als een razende weer dichterbij kwam.
‘Orogh-Thou is in his right place.’ antwoorde Colleen rustig in de demonische halftaal die zo vaak gebruikt werd door de demon hunters. ‘And so shall you.’
De demoon brulde het uit na deze opmerking; ‘You may have struck me once, Hunter’, de Nalfeshnee spuugde het woord alsof het een vloek was. ‘You will never strike me again.’
Colleen glimlachte en dacht terug aan een aantal dagen geleden toen hij de demoon bijna te pakken had gehad. Ondanks dat de demoon een goed litteken overgehouden moet hebben aan die confrontatie, had de Nalfeshnee toch weten te ontkomen. ‘I always remember the scars I make.’ spoorde Colleen de inmiddels redelijk opgefokte demoon aan. Ineens leek de demoon genoeg te hebben van het gepraat en leek zich steeds verder van Colleen af te bewegen. ‘I will see you in Hell, Tamer!’ schalde de demoon door het grottenstelsel.
Colleen wist dat het de laatste zin was die de demoon nog zou uitspreken op het material plane. De demon hunter had zijn prooi geroken en er was geen ontkomen meer aan. Bovendien was Colleen er van overtuigd dat de demoon zijn achtervolger zo snel mogelijk zou proberen af te slachten. Het bleef uiteindelijk een Nalfeshnee. In plaats van de achtervolging te zetten besloot de jager zich te concentreren op wat komen zou. Vanuit zijn beltpouch pakte de demon hunter een hand vol glittergoud en wierp het in de lucht. ‘Freeze.’ riep Colleen en als op commando bleef het goudstof in het midden van de grotkamer hangen. Met een handgebaar vormde hij het goud in een cirkelvorm en trok vervolgens zijn langzwaard. Hij focuste zich op de omgeving, op zoek naar de outsider. Even leek het alsof Colleen geen outsiders kon ontdekken, maar al snel voelde de demon hunter zijn prooi. De Nalfeshnee bewoog zich, niet verder van Colleen vandaan, maar ook niet dichterbij. Alsof de demoon Colleen observeerde van een afstand. Zijn kansen afwegend tegen deze jager. Hij zag zijn kans schoon en stormde geruisloos op zijn achtervolger af. De snelheid waarmee de demon in gasious form door het grottenstelsel raasde wierp een spoor van stof op. Steeds sneller kwam de demoon op Colleen afgestevend. De demon hunter stond in gebed en riep diverse goden aan. De demoon, nog steeds in volle vaart, werd alleen maar agressiever bij het horen van de gebeden en zeker in combinatie met het aanhoudende geluid van het beringde item raakte het hellegebroed meer en meer in een frenzie.
Colleen richtte zijn gebeden direct op de demoon. “In name of Savras, I command thee demon, show thy true form!” De demoon’s reactie was voor Colleen even voorspelbaar als gevaarlijk. De Nalfeshnee gaf maar al te graag gehoor aan de demon hunter’s eis en veranderde in volle vaart naar zijn natuurlijke vorm. Vanuit de gaswolk materialiseerden eerst twee reusachtige klauwen, gevolgd door een reusachtig torso. Slechts een tel later zag Colleen hoe de demoon in volle glorie met het schuim op de lippen op hem afstormde. Net op het moment dat de Nalfeshnee binnen gevechts-afstand zou komen schreeuwde de demon hunter het gebed dat het laatste zou zijn dat de demoon ooit zou horen. “Savras! Lay your crystal gaze upon thine enemy and grant him absolution through death. Cause death is the only way to cleanse this evil heart, the only way to rid this world of its evil! Mighty Savras let your thousand eyes reflect upon the demon and strike him down!” De gouden cirkel met stof die Colleen had opgegooid veranderde van vorm. Elk van de goudstofdeetjes leek een eigen vorm aan te nemen. Een duizendtal gouden ogen openden zich. De adem van de aanstormende Nalfeshnee stokte toen hij letterlijk oog in oog stond met het gouden schouwspel voor hem. De duizenden, imiddels wijd opengesperde ogen, reflecteerden als een zilveren spiegel. Het laatste wat de demoon zou zien was duizendmaal zijn eigen reflectie. Vanuit ieder van de ogen schoot een lange witte lichtstraal die de Nalfeshnee op duizend verschillende plekken op zijn reusachtige lichaam raakte. De lichtstralen brandden diepe gapende gaten in het lichaam van de demoon. Een enkele hellekreet vulde de grotkameren en de demoon stierf. Nadat het laatste van duizend ogen was gedoofd keerde de duisternis terug. De duistenis waar Brem Colleen, Tamer of Orogh-Thou de laatste tijd zo aan gewend was geraakt.
Hunt the Hunter
Marcus had Whirphyn tot het uiterste gepusht. Met behulp van Valerius’ haste had de paladin Hidden Veil in slechts de helft van de tijd weten te bereiken. In een rustige draf reed de volgeling van Torm door het eeuwenoude woud. Zachtjes klopte hij met zijn hand op de nek van het vermoeide rijdier en hij voelde dat het paard letterlijk bekaf was.
‘Dat paard is er niet best aan toe, Sir!’ klonk een jonge vrouwenstem. Marcus moest twee keer kijken voordat hij de bron van het geluid had gevonden. Hoog bovenin een eikenboom stond een in grijs en groen gekleede jongedame. ‘U heeft het arme dier tot het uiterste gedreven met die manische tred.’
Marcus bekeek zijn gesprekspartner en moest concluderen dat ze van deze afstand nog geen twintig lentes telde. Het tenue deed zijn gedachten teruggaan naar de periode van zijn opleiding in ditzelfde gebied. Hier was onmiskenbaar een Hunt the Hunter spel aan de gang, net zoals hij dat zelf al die jaren geleden had gedaan. Hunt the Hunter stond in het teken van één leerling, the Hunted, die zichzelf zo goed mogelijk moest camoufleren en ervoor moest zorgen zo lang mogelijk uit handen te blijven van de overige leerlingen. De overige studenten mochten op hun beurt gebruik maken van alle middelen die zij tot hun beschikking hadden om de hunted te achterhalen.
‘Hebben ze je al gevonden?’ vroeg Marcus.
‘Nope, bij lange na niet.’riep de tiener vanuit de eik. ‘Ze zijn de laatste vier dagen wel vijftien keer langs me gelopen zonder dat ze iets doorhadden.’ Vol trots knipoogde ze naar de paladin op het bezwete paard en blies een lok van haar bruine sluike haar uit haar ogen. Marcus dacht aan zijn eigen Hunted-sessie en wist dat hij destijds niet verder was gekomen dan twee en halve dag. Of dat aan hem lag ofaan de overige studenten, daar had hij tot dit moment nooit over nagedacht.
Met een ruime boog sprong de gecamoufleerde tiener vanuit de boom zo’n twintig meter naar beneden. Ze landde sierlijk op beide benen en maakte vervolgens een net iets te diepe buiging, waardoor het schijnbaar eerbiedige gebaar een ietwat komische vertoning werd. ‘Heer paladin, ik stel u voor: Maria Springbrook uit Waterdeep.’ Marcus groette de jonge ranger en vroeg haar waarom ze zich niet verscholen hield zoals haar gevraagd was. ‘Ik heb honger en ben deze opdracht meer dan zat.’ was het simpele antwoord. ‘Als ik wil vinden die gasten mij nooit. Simpelweg geen sport meer.’
Marcus haalde zijn schouders op en liet het onderwerp voor wat het was. Hij vertelde Maria dat hij zeer dringend haar mentor moest spreken, Brem Colleen. Maria glimlachte, en even dacht de jongeling te willen ontkennen dat zij ene Brem Colleen kende. Op hetzelfde moment leek ze echter door te hebben dat er niet te spotten viel met de ruiter op het paard. Als blijk van goede zin toonde Marcus haar de ring die iedere student van Colleen bij zijn initiatie tot volleert demon hunter kreeg. Maria Springbrook deed haar weinige lentes eer aan door de ruiter meteen in vertrouwen te nemen. ‘Master Brem Colleen is niet langer de uitvoerend mentor van onze orde.’ Ze legde met klem nadruk op het woord ‘onze’, alsof ze het gevoel wilde wekken een speciale band te hebben met Marcus. ‘Master Colleen heeft zijn uitvoerende taken overgedragen aan Alradur Sierr.’ Marcus kende Alradur nog van zijn eigen opleiding, ook toen was Sierr al tweede man. Op een vreemde manier voelde Marcus een soort misplaatste trots dat Alradur het eindelijk tot de nummer één had geschopt.
‘Maar, master Colleen is nog wel aanwezig?’vroeg Marcus terwijl hij Whirphyn langzaam aanspoorde Maria te volgen.
‘Master Colleen is wel degelijk het hoofd van de orde, maar houdt zich tegenwoordig voornamelijk op in de grottenstelsels van de Gorge.’ zei Maria. ‘Het is voor ons studenten verboden om daar in de buurt te komen, maar iedereen weet waar master Colleen zich bevindt. Sinds de zwarte regen is begonnen zijn er opeens een stuk meer demonen gesignaleerd en master Colleen had een aantal weken terug besloten om zich een tijdje terug te trekken en zich te richten op het uitschakelen van het hellegebroed.’
Marcus stond in dubio of hij de jonge student moest vragen hem naar de Gorge te begeleiden. Enerzijds had hij geen tijd te verliezen, anderzijds kon hij de jonge dame natuurlijk niet in gevaar brengen.
‘Als u wilt, dan wijs ik u de weg wel.’ Een gebrek aan avontuurlijke inborst had Maria zeker niet. Marcus besloot dat desperate times om desperate measures vroegen en liet Maria hem de weg wijzen naar zijn voormalige mentor.
How sweet, its sickening darkness…
Brem zat in het pikkedonker. Marcus was vanuit zijn opleiding gewend dat de Tamer op zichzelf was, maar in de korte tijd dat hij zijn voormalige meester weer had ontmoet leek het alsof de oude jager nog meer in zichzelf gekeerd was als tevoren. Hoewel Marcus’zicht veel beter was in het donker dan dat van een mens, hadden zijn half-elf ogen moeite om aan de duisternis te wennen.
Maria Springbrook was in eerste instantie mee het grottenstelsel ingelopen, maar op bevel van Marcus was ze achter gebleven bij de ingang. Marcus had echter het idee dat de tiener zich niet al te lang iets van zijn opdracht zou aantrekken, maar daar kon hij zich nu niet druk over maken.
‘Tamer,’ sprak Marcus, ík zou willen zeggen dat het goed is u weer te zien.’ Even schoot Marcus door het hoofd een opmerking te maken in verband met de donkere ontmoetingsplaats, maar hij besloot dit achterwege te laten. ‘Ik zou willen zeggen dat ik jaren naar dit moment heb uitgekeken,’ging Marcus door. ‘Maar, “these are not the times of joy” .’ sprak Marcus in oud Elfish.
Brem keek zijn voormalige pupil aan. In het zwart van de duisternis dacht Marcus even een rodegloed in Brem’s ogen te zien, maar als de gloed er al was geweest, dan was deze alweer verdwenen. ‘De demonen komen steeds vaker.’sprak de Tamer in korte stotende woorden. ‘Vaker, en steeds weer sterker.’
Het viel Marcus op dat de gezondheid van zijn mentor het door de jaren heen leek af te hebben laten weten. Alsof Colleen steeds net even te weinig lucht had om zijn zinnen te formuleren.
Brem liep van de ene grotkamer naar een aangrenzend vertrek. ’”These times are troubled, indeed.”’, antwoorde Brem in vloeiend Elfish. ‘Het is die verdomde regen.’ Colleen wees spreekwoordelijk naar de grijze lucht buiten het grottenstelsel. ‘Sinds het zwarte hemelvocht heeft onze order een niet aflatende stroom demons te lijf moeten gaan.’ Marcus knikte begrijpend, maar vroeg zich af of de Tamer zijn aanwezigheid überhaupt nog in de gaten had. Het leek alsof de oude man meer tot zichzelf sprak dan tegen de paladin.
Brem vervolgde zijn beklag. ‘Van Bebelith’s tot Alkiliths, Hezrou tot Quo-Rogh, alsof de deksel van de helleput is getrokken.’ Hoestend en proestend liep de Tamer naar zijn voormalig pupil. ‘Orrimblade,‘ fluisterde Colleen dicht bij het gezicht van Marcus. ‘Marcus d’Orrimblade, jij weet veel meer dan ze denken.’ Marcus voelde de warme asem op zijn linkerwang en dacht een lichte zweem van bloed gemixt met speeksel te ruiken. ‘Marcus d’Orrimblade weet meer dan wij allemaal denken.’ Colleen’s stem leek te veranderen en een lichte teint demonischer te worden; ‘The Touched Apprentice schreeuwen ze. The Touched Apprentice is coming! ’. Opnieuw dacht Marcus vanuit zijn ooghoek de rode gloed in Colleen’s ogen te zien. De Tamer zoog tussen samengeknepen tanden een scheut frisse grotlucht in zijn longen. ‘Waarom is de leerling teruggekeerd?’ sprak Brem in een vloeiende zin.
Marcus wilde zijn voormalige meester alles vertellen, maar wist niet precies waar hij moest beginnen. Sterker nog, hij wist niet eens of hij zijn mentor in deze donkere dagen nog wel kon vertrouwen. Het leek de paladin duidelijk dat de Tamer zich sinds hun laatste ontmoeting een stuk duisterder gedroeg. Alsof de master demon hunter niet langer slechts één persoonlijkheid bezat.
In plaats van alle gebeurtenissen die tot de huidige situatie hadden geleid chronologisch samen te vatten, besloot Marcus zich meer op de persoon en diens belevingswereld te richten. Marcus vertelde over hoe de zwarte regen tot stand was gekomen, dat de Black Hand hiervoor verantwoordelijk werd gehouden en dat diezelfde groep meer dan waarschijnlijk de influx van recente demon-aciviteiten stimuleerde. De Tamer luisterde schijnbaar met een half oor er krabte zich veelvuldig in zijn nek.
De Bénevé vertelde over Dantair Castle, de Formorian Giants en de hordes Slaad die waren opgeroepen door de Ténébreux. Colleen kreeg een heldere blik in zijn ogen bij het horen van de Slaadi. ‘Vervelende wezens, zeker de death Slaadi.’
Marcus rondde zijn verhaal af door te vertellen over zijn directe vrienden en hun kwaliteiten en dat de Triad een ‘last stand’ wilde maken.
‘Het is daarom dat ik hier nu sta, master hunter.’sprak Marcus eerbiedig. ‘Om gezamenlijk een laatste poging te ondernemen de ondergang Tethyr en Abeir Toril te verhoeden. Zonder u en uw order zijn wij niet in staat een bres te slaan in het front van de Ténébreux.’ Marcus boog zijn hoofd en spreidde zijn open handpalmen als teken van eerbied en respect.
Vanuit de verre hoek van de grotkamer klonk een zacht geschuifel dat langzaam dichterbij kwam. Om het momentum niet te verliezen keek Marcus niet op richting het geluid.
‘He smells of dead God.’ sprak een jonge, overbekende stem vanuit de duisternis. ‘Your Tormite soul is tainted by a dead God.’ ging de stem verder in het archaïsch Common en stapte vervolgens in het zichtsveld van Marcus en Colleen.
De Tamer keek op; ‘Orrimblade, I believe you have already met Mariander Truthseer’. De jonge ranger die Marcus de weg had gewezen keek hem aan met helrode, ogen. Ogen waarin het vuur van de negen hellen leken te branden. Ogen die door alle woorden brandden totdat alleen de waarheid overbleef.
In antwoord snoof Marcus ook demonstratief de lucht en riep in gewoon Common terug: “En jij ruikt naar demonengebroed.” De demon hunter vervloekte zichzelf dat hem niet eerder iets was opgevallen aan de jonge vrouw die hem zo ijverig naar de grotten had geleid.
Marcus had net zo goed niets kunnen zeggen, want de jonge dame met de brandende, rode ogen sprak verder alsof ze niets gehoord had: “He smells of a dead God. Must surely attract unwanted visitors. The ones who collect trophies for their dead Gods. He has a pure heart though. And speaks the truth… when he speaks.”
Colleen zuchtte en probeerde rap te antwoorden: “Mariander, of kortweg Maria is een cambion, een halfdemon. De goede kant heeft ze zelfs van één van ons. Ondanks dat ze al veel goed werk heeft verricht, zal ze altijd met haar demonenafkomst worden geconfronteerd. Al met al heeft zij een goed hart of ze nu wel of niet naar demoon ruikt. Net als Marcus!”, bij deze laatste woorden keek hij Maria indringend aan.
Een stilte van seconden die een eeuwigheid leken, viel in. De stilte die ontstaat wanneer meerdere partijen voor een impasse staan en geen eigenlijk als eerste wil toegeven. Dit terwijl iedereen weet dat wanneer er één partij ook maar een haarbreed zou toegeven, er zo goed als onmiddellijk een oplossing voor het probleem aangedragen kon worden.
Na enkele seconden zuchtte Colleen en stapte tussen Maria en Marcus in. Hij wees eerst met open hand naar Mariander en toen met een tweede open hand naar Marcus: “Zij is een demon, maar is ook een Hunter. En een verdomd goede ook. Deal with it! Hij ruikt naar dode god. So what? Ik heb Hunters na jaren veldwerk terug zien komen met schubben in plaats van huid en gekliefde hoeven in plaats van voeten. We weten dat we vroeg of laat allemaal iets oplopen bij het jagen naar demonen. Dus, deal with it! Volgens mij is Marcus niet terug gekomen om aan hem te laten ruiken, maar om onze hulp in te roepen bij het verdelgen van demonen. Zullen we het daar weer over hebben?”
De uitbarsting en terechtwijzing had Colleen duidelijk veel energie gekost, want hierna zakte hij hoestend in elkaar. |
Tegelijk schoten Maria en Marcus de oude mentor te hulp en wisten hem net op tijd te ondersteunen en hem zo te behoeden van het neervallen op de harde rotsbodem.
Over hun mentor heen keken de twee demonhunters elkaar face to face aan; felrode ogen versus diepblauw, gloeiende ogen.
In dat ogenblik beseften beide Hunters dat er op dit moment helemaal geen geschil onderling kon en mocht zijn. Er stonden veel belangrijker zaken op het spel en één van deze zaken werd nu door hen beiden ondersteund.
Mariander sprak zacht: “We moeten hem naar buiten brengen. Hij heeft op dit moment natuurlijk daglicht nodig en moet weggehaald worden bij demonische invloeden.”
Marcus keek en voordat hij iets kon zeggen, antwoordde Maria scherp: “ Andere invloeden dan die ik heb! Echte demonische invloeden zoals die hier in de grotten zijn.”
Marcus besloot een mogelijke, flauwe discussie te laten rusten en tilde samen met Maria, hun mentor hoger op. Met de mentor tussen hen in, liepen de twee demonhunters zo snel mogelijk naar de uitgang van het verraderlijke grottenstelsel.
Toen het bleke daglicht op het vale gezicht van Colleen neerviel, rochelde hij diep in zijn borst en forceerde een glimlach: “Ik moet nu rusten. Niet lang, maar wel even..”, met deze woorden liet hij zich op een grasbed neerzakken en viel weg in een diepe slaap.
Tijdens de trip naar het hoofdkwartier van de DemonHunters kwam Colleen twee keer kort bij. Hij brabbelde dan even wat vanaf de rug van Wirphyn en zakte vervolgens weer weg in een diepe rust in het zadel.
Marcus en Maria hadden die twee keer hun gesprek gestaakt en omhoog gekeken naar de uitgeputte mentor op het paard. Als deze weer weggezakt was, vertelde Maria weer over de meest recente ontwikkelingen en methodes om de Hunters in de wereld te kunnen benaderen. Of Marcus vertelde zoveel als hij kwijt wilde over de Apocalyps, zijn Hunts in Darromar of wat hij nog meer had meegemaakt. De onderwerpen demonische afkomst en Dead Gods werden ten alle tijden ontweken.
“Weet je wel hoeveel energie dat kost? We hebben op dit moment alles nodig om de school hier te verdedigen.”, de forse man met grijzende slapen stond op vanachter zijn bureau en beende driftig heen en weer door de schaars verlichte kamer. “Waarom denk je dat Colleen zo lang in de grotten is gebleven? Hij was bereid om zijn leven te geven voor het verdedigen van de order en de school. Het is dat jullie hem er op het allerlaatste moment uit hebben gehaald. Dat soort dingen doet Brem Colleen ook niet voor niets.”
“Dat waar d’ Orrimblade ons voor opzoekt is iets wat de hele wereld aangaat, Mentor Alradur Sierr. Ik ben er zeker van dat hij oprecht gelooft in wat hij zegt. Wat voor nut heeft het verdedigen van een school voor demonhunters als weldra de hele wereld een speeltuin is geworden voor demonen of erger? De rapporten van onze broeders en zusters uit het land liegen er ook niet om. Bijna overal wordt een sterkere activiteit waargenomen en occultisten lijken ook steeds makkelijker demonen te kunnen oproepen, maar moeilijker te kunnen controleren. Mene Tekel Upharsin; een teken aan de wand, meester.”, Maria liet de woorden in de schaars verlichte ruimte hangen.
“Voor een recentelijk aangestelde demonhunter spreek je erg vrijpostig en stel jij je bijzonder eigenwijs op, jongedame.”, bromde Mentor Sierr vanonder zijn lange, hangende snor. “Dat zit dan waarschijnlijk in de familie, meester Sierr.”, antwoordde Maria prompt en met een cynische ondertoon.
Alradur Sierr draaide afwezig aan zijn lange, grijze snor, schijnbaar diep in gedachten verzonken.
Uiteindelijk sprak de nieuwe mentor van de orde van demonhunters: “Heeft Brem Colleen hier nog iets over gezegd?” “Former mentor Colleen is nog steeds niet hersteld van de zwaveldampen die hij heeft ingeademd en ijlde erg veel. In die momenten van helderheid drukte hij me op het hart dat Marcus nooit over één nacht ijs gaat en wij dergelijke waarschuwingen of verzoeken van zijn kant dodelijk serieus moeten nemen. Verder riep hij zo nu en dan iets over een Hezrou die hij had opgejaagd in de grotten en die hij verhoord had. Deze zou hem hebben uitgelachen en hem toe gespuwd hebben dat de Ancient Ones weldra weer over de wereld zouden heersen en dat hiermee de demonen hun rechtmatige plek weer konden opeisen.”
Alradur ijsbeerde nog steeds heen en weer. “De keer dat we voor het laatst alle demonhunters die actief zijn hebben terug geroepen voor één centrale missie is honderden jaren voor mijn tijd geweest. Er kunnen hierdoor tientallen dekmantels naar de knoppen gebracht worden. Ik beheers The Threads nog niet goed genoeg om een boodschap onhoorbaar over te brengen.”
“Dat is een risico dat we moeten nemen, vader. De toekomst van Toril staat op het spel. Als we dit niet doen en ons hoofd ontwijkend in het zand steken, is alles waar u me al die jaren voor heeft getraind toch ook een grote leugen geweest?”, Maria keek haar mentor, meester en vader aan met ogen waarin diep binnenin een donkerrode gloed ontstond.
“Maria, bespaar me je demonen mojo. Je weet dat je charms en je true seeing op mij geen vat hebben.”, de gloed uit de ogen van de cambion nam onmiddellijk af en leek hiervoor in de plaats eenzelfde kleur tevoorschijn te toveren op haar konen.
“Vader, ik wilde u niet lezen… sorry. Dat kwam door mijn enthousiasme.”
“Je gedrevenheid en kortzichtigheid zijn ook je grootste valkuilen. Maar niet vandaag. We gaan naar de Thread Room en zullen alle demonhunters informeren. “
In stilte liepen het duo de deur uit en linea recta naar een ruimte waar geen demonhunter in jaren een voet had gezet.
De Thread Room had een serene gewichtigheid over zich. De enige verlichting die geboden werd in de kamer kwam van een landkaart op de grond. De kaart leek in grote opzichten op de drie landen Calimsham, Tethyr en Amn.
Bossen en wouden gaven een zachtgroene gloed af, terwijl rivieren, meren en zeeën een blauw licht in de ruimte wierpen en hier en daar rode lampjes de diverse steden moesten symboliseren. |
Maria keek omhoog naar het donkere plafond waar de draden allemaal vandaan kwamen en liet haar demonenbloed iets meer de overhand krijgen. Een rode gloed ontstond in haar ogen en onmiddellijk zag zij de dingen zoals ze echt waren.
In de donkere rondingen van het plafond, lag een wanstaltige demoon in foetushouding. Vanaf de leestafel liepen alle draden door het lichaam van de demoon, om vervolgens naar beneden te wijzen op de kaart. Maria zag echter nog meer met haar demonengave. Ze zag ook wat de functie was van dit illustere kunstwerk. De demoon in het plafond was er één met een sterk scryende gave. De magische kaart op de vloer was dusdanig afgestemd op de gave van de demoon dat iedere draad één demonhunter vertegenwoordigde en die ene druppel bloed die de demonhunter voor zijn vertrek had afgestaan was opgenomen in de metalen trechter aan het einde van de draad. Hierdoor kon de demoon precies op de kaart aanwijzen waar die specifieke demonhunter zich bevond op de kaart. De demoon drukte als het ware het irritante demonhunterbloed van zich af. Een constante marteling voor het onwezen.
“Bij Savras, God van Divination, dit is een monsterlijke machine!”, riep de jonge demonhunter uit.
Alradur Sierr leek de verbazing van zijn dochter niet gehoord te hebben en bladerde verder in het boek, terwijl de demoon boven hen pijnlijk kreunde bij iedere pagina die omgeslagen werd.
“ Ahh, hier heb ik het. Een ritueel om alle Hunters gelijk te informeren.”, Alradur vervolgde het lezen van het ritueel in zwijgen terwijl hij afwezig op zijn lange snor kauwde.
Terwijl hij het ritueel doornam, zag Maria dat er plots één van de pendulums boven Amn heftig begon te trillen. Even later ontbrandde de draad aan de pendulum als vanzelf en binnen een seconde was er van de draad niets meer over dan een dunne lijn as die langzaam naar de grond dwarrelde.
Boven in het plafond grinnikte Hedenos een sadistische lach.
Voordat Maria kon vragen wat er zojuist gebeurd was, gaf Alradur Sierr antwoord terwijl hij over de katheder heen naar de kaart tuurde.
“De draad die zojuist in vlammen opging, was het leven van een demonhunter dat beëindigd is. Het boek zal zo dadelijk vertellen welke demonhunter er zojuist omgekomen is.”, als op commando bladerde het boek uit zichzelf een behoorlijk aantal pagina’s terug en bleef toen open liggen op één specifieke pagina. Alradur nam vluchtig op wat er op de pagina stond en vervolgde toen met gebroken stem: “Het is voor wie ik al vreesde. Simon Cantreux, een oude medestudent en jarenlange trouwe Hunter, is omgekomen tijdens zijn opdracht in Amn om de Sekte van Ba’ashraf te infiltreren en ontmaskeren. Trouwe vriend, ik hoop dat je dood snel is gekomen.”, de mentor van de orde van demonhunters liet zijn hoofd hangen terwijl hij een korte aantekening in het boek maakte. Boven hem gromde Hedenos nog een keer tevreden. In antwoord keek Alradur vurig omhoog en klapte met kracht het boek dicht. De schreeuw die het monster in het plafond uitte, bracht zelfs de doorgewinterde leider van de orde enkele ijskristallen op zijn rug. Hij grinnikte echter tevreden omhoog en opende tergend langzaam het boek weer. Hedenos huilde onaards.
“Ik ga het ritueel zo dadelijk uitvoeren en zal dan alle draden moeten zien te bereiken. Zoals ik al aangaf, beheers ik dit nog niet voldoende om dit ongehoord te doen. Het zal dus zo zijn dat iedere demonhunter een soort van onzichtbare stem hoort. Iedereen in de zeer nabije omgeving van de demonhunter in kwestie zal mij hoogstwaarschijnlijk ook kunnen horen. Het is een groot risico voor alle Hunters, maar de belangen zijn nog groter. Mogen alle Goden ons bijstaan en dat er zo min mogelijk Hunters geofferd hoeven te worden door deze extreme maatregel.”
Maria knikte en hield de hand van haar vader vast, terwijl hij geknield voor het katheder, via een kristallen kelk die hij op de draden uit het weefblok had gezet, begon te spreken…
Marcus zat in de kantine van de school voor demonhunters en vroeg zich af of hij nog lang moest wachten op het antwoord van Alradur Sierr. De tijd drong en Marcus moest weten of de demonhunters zich aan zouden dienen op het slagveld bij Castle Dantair.
Afwezig keek hij naar een halfling die de kantine schoonmaakte. Veel van de inwoners van de school waren zelf geen demonhunters maar onderwijzers of, zoals in het geval van deze halfling, personeel.
“Demonhunters, uit naam van de Belerim Council en de verantwoordelijkheden die mij door hen zijn gegeven, bereik ik u via deze extreme methode…”, verschrikt keek Marcus om zich heen. Hij hoorde in de verte de stem van Alradur Sierr, maar deze was nergens aanwezig. Ondertussen ging de stem voort met het brengen van de boodschap: “Alle Hunters ontvangen dit bericht op hetzelfde moment en een woord van waarschuwing gebied mij te zeggen, dat eenieder die in uw nabijheid vertoeft, deze boodschap ook kan horen. Dit kan dus ernstige gevolgen hebben voor uw opdracht en uw status die gecompromitteerd kan worden met deze boodschap. Ik, Alradur Sierr, gebied een ieder die momenteel een opdracht uitvoert die lager is gecodeerd dat code rood, uw opdracht tot nader order te staken en u met alle middelen en of mogelijkheden die in uw bereik liggen zo spoedig mogelijk u te vervoegen bij het leger dat momenteel opgebouwd wordt voor de belegering van de ruïnes voor Castle Dantair. Dit is een code rood missie met top urgentie. U dient rekening te houden met een zware confrontatie bij aankomst en u hiertoe dus naar behoren uit te rusten. Bij aankomst dient u zich te vervoegen bij mij, alwaar u verdere instructies zult ontvangen. Bij het niet geven van gehoor aan dit bevel, zullen verstrekkende consequenties worden verbonden. Ik, Alradur Sierr, wens u namens de Belerim Council veel succes en wijs u nogmaals op het grote risico dat uw status met deze boodschap ernstig gecompromitteerd kan zijn.”
Nog steeds stond Marcus stomverbaasd om zich heen te kijken. De halfling, die langzaam dichterbij was gekomen, keek Marcus vragend aan. “Wat zei u nou net? Het was net of ik de Mentor hoorde praten?”
In de Thread Room, hielp Maria haar uitgeputte vader overeind. Het brengen van de boodschap had veel energie van hem geëisd.
Paniekerig keek Alradur Sierr naar de landkaart op de grond. “Mogen de Goden ons allemaal bijstaan.”, mompelde hij, terwijl hij naar de kaart bleef staren.
Na enige seconden begonnen de eerste draden boven de kaart te trillen.
De eerste Hunters die hun dekmantel opgeblazen was door de extreme actie en die zich waarschijnlijk midden in vijandig gebied bevonden.
Het zachte gniffelen van de demon boven in de kamer was de voorbode. De voorbode van de vlammen die de eerste draden in brand deden vliegen en tot as zouden reduceren.
“Mijn God, wat heb ik gedaan? Hoeveel zullen het er worden?”, in antwoord op de vraag van de Meester van de order, grinnikte de demoon onaards…
They came from all around…
Cullen Amalmund had zijn prooi gevolgd door bergen, dalen, over land en nu zelfs over zee. Aan boord van de Lady Dorofern doorkruiste hij de Firedrake Bay naar het meest westelijke deel van Tethyr. De zwarte regen maakte het hem vrijwel onmogelijk iets te zien, zowel met het blote oog, als met zijn verrekijker. Amalmund, volledig gekleed in het zwart, stond voorop het dek van de Dorofern. Van onder zijn breedgerande vilten hoed wapperde zijn lange bruine lokken terwijl hij tegen de wind naar de onzichtbare horizon tuurde. Nog geen vier uur geleden had hij samen met de drie bemanningsleden Port Kir verlaten. Met veel moeite had Amalmund kapitein Henrik zover gekregen met dit mistroostige weer de baai uit te varen. De twee bemanningsleden, een dikbuikige stokdove bootsman genaamd Mort, en Eric, een lange slungelige jongsgediende, werden na overtuigend ronselwerk van de kapitein aan boord gestuurd. Geen van de drie bemanningsleden leek echt veel trek te hebben in weer een schijnbaar nutteloze trip door Firedrake Bay. De afgelopen maanden, zo was Cullen Amalmund steeds vaker opgevallen, leken de mensen in Tethyr steeds neerslachtiger te worden. Amalmund was er van overtuigd dat de oneindige winter de mensen parten speelden.
Terwijl Amalmund onafgelaten over de ruwe zee staarde probeerde Eric op aanwijzingen van Mort het zwart beregende dek zo goed mogelijk schoon te krijgen. “Daar!” schreeuwde Mort, die door zijn jarenlange doofheid zelf waarschijnlijk niet meer doorhad dat hij veel te luid sprak. “Daar is het nog smerig! Dat moet ook schoon.” De jonge Eric bezwabberde de plek die Mort had aangewezen, maar de regen was onverbiddelijk en het dek bleef zwart als inkt. Het enige dat het dek af en toe schoonspoelde waren de golven de nu en dan over de railing sloegen en het dek onder zeewater zette.
Ineens klonk de stem van Alradur Sierr, schijnbaar vanuit het niets. “Demonhunters, uit naam van de Belerim Council en de verantwoordelijkheden die mij door hen zijn gegeven, bereik ik u via deze extreme methode…” Amalmund keek snel om zich heen of hij alleen was. Op het achtersteven van het schip stonden weliswaar de dove Mort en de jonge Eric, maar die konden door het geraas van de wind en de zee onmogelijk de stem van Cullen’s voormalige mentor horen. “…Ik, Alradur Sierr, gebied een ieder die momenteel een opdracht uitvoert die lager is gecodeerd dat code rood, uw opdracht tot nader order te staken en u met alle middelen…”
Cullen luisterde naar de hele boodschap van Sierr en vloekte zachtjes. Zijn opdracht had hem al vele weken gekost, aar was niet gekwalificeerd als code rood. Hij draaide zich om en zag hij de jonge Eric hem met open mond aankeek. Klaarblijkelijk waren hij en de bootsman intussen dichterbij gekomen en was de stem van Alradur de jonge hulp niet ontgaan. Amalmund besloot er geen woorden aan vuil te maken en commandeerde: ‘Terug naar Por Kir!’ Toen Eric verbouwereerd bleef staan voegde Cullen er nog een overtuigend “Onmiddellijk!” aan toe. Met bevende knieën draaide knecht zich om en zette het op het lopen om de kapitein te informeren. Mort de dove bootsman keek de jongeling achterna en haalde zijn schouders op.
Vier uur later kwam de Lady Dorofern weer aan in Port Kir. Cullen Amalmund betaalde kapitein Henrik voor bewezen diensten, regelde vervolgens voor zichzelf een paard en galoppeerde in allerijl richting The Purple Hills. Mort en Eric namen plaats aan hun gebruikelijke tafel in het havencafé en nog voor het vallen van de avond verhaalde Eric over de zwarte reiziger die had gesproken met de God van Firedrake Bay.
In het bed lag een vrouw. Een vrouw van middelbare leeftijd. Met rondingen die aangaven dat de twintig ruim gepasseerd was, maar nog meer dan genoeg te raden over lieten. Het was een warme nacht in Schamedar, Calimshan. In deze tijd van het jaar blies de zuiderwind een warme stroming die in de volksmond wel de Samihah werd genoemd, oftewel ‘zij die hem gek maakt’. Het was een warme nacht en zachte zoute zweetparels druppelden langzaam langs haar naakte lichaam. Met een slaperige hand wreef de vrouw het zweet van haar bevallige rug, draaide zich om en viel weer in slaap.
“Demonhunters, uit naam van de Belerim Council en de verantwoordelijkheden die mij door hen zijn gegeven, bereik ik u via deze extreme methode…”, Angirasa Shashi was meteen klaarwakker. Niet eens zozeer geschrokken alswel alert, luisterde de vrouw naar de overbekende stem van haar mentor. Nadat de laatste woorden van het bericht gesproken waren stond Angirasa op en bewoog haar rondingen naar de hoek van de kamer waar een houten kist stond. Ze opende de kist en kleedde zich met de kledingstukken die ze zorgvuldig leek uit te kiezen. Angirasa draaide zich om, stak een viertal rods in de rodholders aan haar armen, aan haar zij hing een gekromd langzwaard en op haar rug een korte kruisboog. Als laatste knoopte ze een donkerblauwe cape om, keek nog even in de spiegel of haar haar goed zat en sprak een enkel woord. Het volgende moment was de kamer leeg.
Is het wel eens opgevallen dat een lege ruimtes bij uitstek niet uitnodigen tot spreken? Laat staan als de ruimte, slechts verlicht door enkele fakkels, doorgaans gebruikt wordt voor religieuze doeleinden. In dergelijke gevallen lijkt de druk van de leegheid, de kilheid van de vloeren, muren en plafonds en zelfs de roetdampen van de brandende fakkels als één entiteit op de aanwezigen in te werken. Hoe anders is dit wanneer de ruimte bevolkt is, rijen dik staan ze, ieder zijn of haar verhaal mompelend, lachend, soms zelfs schreeuwend. Of soms biddend, rijen en rijen dik staan ze, opeengepakt. Net te dicht bij elkaar, ieder in gebed, zelf zwetend en dat van de naaste buur ruikend. De kracht van aantallen, zou dat het zijn? Als er iemand is die dat heeft geweten dan is het Rin d’Elocia.
Zes jaar, elf maanden en eenentwintig dagen had Rin er over gedaan om te infiltreren bij de meest illustere groep occultisten in Amn, de Majid Al Din. Jarenlang had de order getracht een ‘mannetje’ onder te brengen in de sekte. Telkens weer zonder succes, sterker nog, bij iedere gefaalde poging ging de sekte nog meer underground, met als logisch gevolg dat infiltreren steeds onwaarschijnlijker werd.
Jarenlang had Rin zich voorgedaan als simpele marktkoopman, met een onverzadigbare interesse in de vierde dimensie. Het had ook niet lang geduurd of hij werd opgemerkt door de Majid Al Din. Het duurde echter nog vele lange jaren voordat hij het ritueel tot initiatie mocht doorlopen. Eindelijk was het hem gelukt om als volwaardig lid de sekte in te burgeren.
Nu, ruim twee jaar na zijn toetreding, stond hij samen met zijn ‘broeders’ in de grote hal van de heidense tempel. Meerdere malen had hij meegemaakt hij de occultisten demonen opriepen en hen vervolgens de wijde wereld instuurden, met een of andere duistere opdracht. Af en toe speelde Rin de informatie door, waardoor de demon op raadselachtige wijze onderschept werd voordat hij zijn missie kon uitvoeren. Dit keer leken de occultisten hun grootste wapenfeit tot op heden uit te gaan voeren en hij wilde geen seconde missen.
De afgelopen zes jaar had Rin zelf een en ander opgepakt wat betreft het occultisme. ‘Noodzakelijk voor het werk’, zo noemde hij het. En gelijk had hij, want zonder kennis van zaken zou de infiltrant nooit zo lang de schijn op hebben kunnen houden.
Samen met zijn ‘sektebroeders’ prees Rin een in aantocht zijnde demon, ditmaal met de naam ‘Abduxuel’. In een mantra zongen de 133 sekteleden totdat zij schijnbaar allemaal in trance waren; ‘Abduxuel el Akbar! Abduxuel mal echtel!’
Tijdens de aanzwellende mantra tekende de high-priest doormiddel van het strooien met zout een grote demoncirkel. Met wijde gebaren zweepte hij zijn volgelingen in hun poging een connectie te leggen naar de plane of Pain and Suffering. Rin voelde dat hij moeite had niet mee te gaan in de eentonige dreun van het sekte ritueel. Links, rechts, voor en achter hem stonden de overige sekteleden in een diepe trance, steeds weer dezelfde bezwering herhalend; ‘Abduxuel el Akbar! Abduxuel mal echtel!’
Naast de high-priest voor de demoncirkel laaiden de vuurkorven op. Hoge vlammen schoten de lucht in en kleurden fel rood, dan weer groen en soms weer blauw. ‘Abduxuel el Akbar! Abduxuel mal echtel! Abduxuel el Akbar! Abduxuel mal echtel!’ de volgelingen waren helemaal één en vanuit de demoncirkel klonk een onaardse brul. Vol verwachting keek de high-priest toe hoe de stenen vloer in het midden van de cirkel wegviel. Vanuit het gapende gat schoot een zwaveldamp. ‘Abduxuel el Akbar! Abduxuel mal echtel! Abduxuel el Akbar! Abduxuel mal echtel!’ Een grote helrode klauw greep de rand van de ontstane put en de opgeroepen demon probeerde zich vanuit het gat op te duwen.
“Demonhunters, uit naam van de Belerim Council en de verantwoordelijkheden die mij door hen zijn gegeven, bereik ik u via deze extreme methode…”, klonk ineens rond Rin d’Elocia. Ineens viel een twintig tal sekteleden compleet stil. Even dacht Rin dat hij het zich verbeeld had. Had hij echt de stem van zijn mentor gehoord? Als snel bleek dit inderdaad het geval. “Alle Hunters ontvangen dit bericht op hetzelfde moment en een woord van waarschuwing gebied mij te zeggen, dat eenieder die in uw nabijheid vertoeft, deze boodschap ook kan horen.”
Inmiddels had dan de helft van de 133 occultisten hun mantra gestaakt. “Dit kan dus ernstige gevolgen hebben voor uw opdracht en uw status die gecompromitteerd kan worden met deze boodschap. Ik, Alradur Sierr, gebied een ieder die momenteel een opdracht uitvoert die lager is gecodeerd dat code rood, uw opdracht tot nader order te staken…”
Het gat in de demoncirkel sloot zich langzaam en vanuit de diepste hel brulde Abduxuel verontwaardig over zijn ontnomen kans het Material Plane te betreden. De high-priest sloeg het schouwspel beteuterd gade, maar al snel sloeg zijn verslagenheid op in razende woede. Hij begon te wijzen.. met een knokige vinger drukte hij meerdere malen in het luchtledige richting Rin. Ondertussen galmde de stem van Alradur Sierr door de offerkamer. “…vervoegen bij het leger dat momenteel opgebouwd wordt voor de belegering van de ruïnes voor Castle Dantair. Dit is een code rood missie…”
“Dood hem!” schreeuwde de high-priest. “Dood aan verderver!“ De sekteleden in de directe nabijheid van Rin grepen de infiltrant waar mogelijk. Diegenen die te ver van hem afstonden herhaalden de woorden van hun hoge priester. “Dood hem! Dood aan de verderver!” Tientallen handen grepen de demon hunter. Sommigen grepen zijn haar, anderen stukken vlees, kleding was er al niet meer en het zou niet lang duren voordat de 132 sekteleden de verstoorder van hun ritueel aan flarden hadden gescheurd. Intussen, zonder dat dit nog door iemand werd opgemerkt klonk de eens zo vertrouwde stem van de mentor: “Ik, Alradur Sierr, wens u namens de Belerim Council veel succes en wijs u nogmaals op het grote risico dat uw status met deze boodschap ernstig gecompromitteerd kan zijn.”
|